[22 maart 1866
Brief van De Geyter aan d'Ablaing]
22 maart 1866
Brief van J. de Geyter aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg. Dubbel velletje zeer dun postpapier, waarvan éen bladzijde beschreven; als vouwbrief verzonden. Op blz. 4 adres en postzegel. (M.M.)
Heer Meijer,
Het zal U wel verwonderen, doch Gij zult het niet afkeuren, dat ik U schrijve over iets dat voor de denkers in Noord- en Zuid-Nederland van groot belang is.
Multatuli's werken zijn in Vlaamsch België schier niet te vinden. Ik, die ze allen heb, ben verplicht ze links en rechts uit te leenen, omdat zij hier niet te koop zijn.
En zoo er een hollandsche schrijver bij onze bevolking gelust wordt, is 't wel die van Max Havelaar, de Minnebrieven en de Ideën.
Het Getal der Vlamingen die in denken en handelen eene nauwe Gemeenschap met de noorderbroeders zoeken daar te stellen, is groot, oneindig grooter dan Gij het weet, en Multatuli moet voor hen meer waerd zijn dan al de andere hollandsche letterkundigen te zamen. Over eenige dagen kwam in 't Nederduitsch Tijd-Schrift van Brussel eene vluchtige beoordeeling zijner werken uit; liberale dagbladen namen die over, - en nu klagen velen: ‘onze boekhandelaars hebben zijne boeken niet.’
Neemt het niet kwalijk, maar ik denk wel te doen met U aan te raden zijne werken wat naar hier te sturen, en bij middel van dagbladen