Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 550]
| ||||||||||
Vonnis.
| ||||||||||
[pagina 551]
| ||||||||||
Gezien Art. 309, 311 52 Wetboek van Strafregt, Art. 1,2,3, Wet 28 Junij 1851, (Staatsblad No. 68), Art. 1, 2, 3, 4, Wet 22 April 1864, (Staatsblad No. 29), Art. 207, 227, 270 Wetboek van Strafvordering, luidende: Art 311 Wanneer de kwetsuren of slagen geenerlei ziekte of beletsel van te werken als bij artikel 309 gemeld veroorzaakt zullen hebben zal de schuldige met eene gevangenzetting van één maand tot 2 jaren en eene geldboete van 16 tot 200 franks gestraft worden. Art. 2. Wet 28 junij 1851. ‘De eenzame opsluiting kan slechts worden opgelegd in de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf uit kracht der betrokkene Strafwet voor één jaar of minder zou hebben uitgesproken, en in geen geval voor langer dan de helft van den tijd der gevangenisstraf.’ Art. 1. Wet 22 April 1864. ‘Bij elke door deze Wet niet uitgezonderde veroordeeling tot geldboete wordt door den Regter bepaald, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenisstraf van:
Art. 2. ‘Deze gevangenisstraf wordt niet aangemerkt als eene andere straf dan de geldboete. | ||||||||||
[pagina 552]
| ||||||||||
Zij wordt door hen, die wegens misdaad of wanbedrijf zijn veroordeeld op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis ondergaan als de correctionele gevangenisstraf en door hen, die wegens overtreding zijn veroordeeld op dezelfde wijze, en in dezelfde gevangenis als de politie-gevangenisstraf. Wanneer de hoofdstraf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan ook dan, wanneer die voor den tijd van een jaar is opgelegd, bepaalt de Regter, dat de gevangenisstraf, die bij wanbetaling in de plaats der geldboete treedt, op gelijke wijze zal worden uitgevoerd, met inachtneming der bij Art. 2 der Wet van 28 Junij 1851, (Staatsblad No. 68), vastgestelde verhouding. Art. 3. ‘De gevangenisstraffen die ter vervanging van onderscheidene geldboeten bij hetzelfde vonnis of arrest worden opgelegd, kunnen te zamen den tijd van éen jaar niet te boven gaan. De gevangenisstraf, die de geldboete vervangt, wordt opgelegd ook dan wanneer bij hetzelfde vonnis of arrest opgelegde straffen het bij de wet gestelde maximum hebben bereikt. De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk, wanneer blijkt dat de beklaagde te voren, doch na het plegen van het feit, hetwelk het onderwerp zijner teregtstelling uitmaakt, ter zake van andere misdrijven is veroordeeld geweest.’ VEROORDEELT Eduard Douwes Dekker tot eene gevangenisstraf van Vijftien dagen door hem in eenzame opsluiting te ondergaan tot betaling van 2 geldboeten van acht Gulden elk, met bepaling dat elke boete zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenisstraf van één dag cellulair en in de kosten van het regtsgeding, ten behoeve van den Staat invorderbaar bij lijfsdwang. Gewezen bij de Heeren Mrs. C. Dronsberg Vice President, N. Muntendam en B.H.M. Driessen (plaatsvervangend ) Regters, en in het openbaar uitgesproken den achttienden Januari) 1866 in tegenwoordigheid van voormelde Heeren, behalve van mr. Driessen die verhinderd was, van Mr. Jhr C.H. Backer Ambtenaar van het Openbaar Ministerie en Mr. S.J. Hingst Substituut-Griffier. C. Dronsberg, N. Muntendam, B.H.M. Driessen. Doorgehaald drie regels, negen woorden en ééne letter S.J. Hingst S Griffier |
|