te denken aan een persoon, een wezen. Gy noemt Spinoza een dóórdenker. Ik geloof U in dien zin, dat hy den moed en eerlykheid bezat om niet terugtedeinzen voor eenige conclusie. Maar dóórdenken in beteekenis van denken tot den laasten slotsom toe, geloof ik niet dat hy gedaan heeft. Ik beweer dat hy daartoe te vroeg gestorven is.
Op pag. 54 van Uw werk in z'n brief aan Albert Burgh, op pag. 178 & 179, en op veel plaatsen, wordt heel duidelyk gedoeld op een persoon-god. Het komt my voor dat Spinoza bleef gelooven aan iets waarvan hy zelf de onmogelykheid inzag. Dit heb ik tegen zyn ‘dóórdenken.’ Maar ik vind hem zoo moedig en eerlyk, dat ik 't toeschryf aan tydgebrek, niet aan lafheid of valsheid.
Alle dingen bestaan uit de som van hare eigenschappen.
God bestaat uit de som der eigenschappen a, b, c, d, &c.
- Maar - eilieve - de eigenschap a kan hy niet bezitten, laat ons die aftrekken van 't geheel. Goed.
- En b... idem.
- En c... idem.
- En d... idem.
Kortom, na 't heele alfabet te hebben afgetrokken, sterft Spinoza. En hy had geen tyd voor deze conclusie:
‘Na 't wegcyferen van al de eigenschappen die god zouden daarstellen, blyft er over... geen god.’ -
Een schip bestaat uit romp, staand want en loopend want.
Ziedaar een schip onttakeld. Het loopend want is er afgenomen: rest... iets.
Neem 't staand want er uit: rest... iets.
En redeneer den romp weg: rest... niets.
Is 't niet zoo? -
Zoodra ik wat loisir heb lees ik Uw Spinoza weêr, en anders. Nu geldt myn indruk nog niet. Ik lees heel moeielyk en dat wordt hoe langer hoe erger.
Maar wel heeft 't my getroffen dat Spinoza eene eigenaardigheid heeft in uitdrukking die ik weervind by mezelf. Soms is dit letterlyk, vooral waar i beelden gebruikt. Zyn zoeken naar waarheid door 't overbrengen van abstracte begrippen in meetkunstige voorstellingen, begryp ik zoo goed. Niet als verdienste (daar is 't te nietig voor) maar als bydrage tot de gelykheid in soort van redenering, maak ik de opmerking, dat ik in 1842 iets wat ik nu petitio... actionis noemen