pondentie, of haastig samenzyn, altyd bedorven door angst voor 't scheiden.
Ik zal die 6 m geduldig wachten, en beschouw dit niet als woordbreuk. Ik had behoefte je niet alleen te laten met den brief dien je morgen krygt en dien ik gelezen heb! Myn hart breekt me. Tr had tranen in de oogen toen H. haar dien voorlas, en toch, toch, - god Mimi, je weet niet wat ik den laasten tyd ondergaan heb! En dit: ‘je weet niet!’ is geen frase, neem dat letterlyk op. 't Is myn schuld niet dat je niet alles weet. Vroeger reeds (en altyd) was 't my een gemoedsbezwaar als ik met een ander vertrouwelyker omging dan met u. Ik heb je dit meermalen gezegd. Ik ben in myne verhouding tot u zeer consciencieux geweest. Ik heb zulke heilige reine indrukken van U, en juist daarom drukt het my zoo, je zoo weinig te hebben kunnen weêrgeven.
Mimi, ik lees weer je laasten brief na. Daar staat het toch dat je my lief hebt, ik reken er vast op. Ik zou 't niet kunnen dragen je te verliezen.
Is er ook iets dat ik voor u doen kan? Iets watje genoegen zou doen? Iets, iets-ik doel op iets maar 't woord wil er niet uit. Denk eens en vraag of er iets is waarmeê ik u kan toonen dat ik je boven alles liefheb. Ik wou je zoo graag wat offeren.
Och, die mos uitje roode mandje leeft. O, wat heb ik 'n weemoed uitgestaan by 't verzorgen van die verflenste half verdroogde plantjes in den tyd van myn rouw over je. Ik heb ze verplant en gekweekt en verzorgd en 't werd me een symbool - en lang dreigde 't te sterven. Onlangs vroeg je over iets van u ‘of dat kinderachtig was? O dan zou ik kinderachtig wezen! Ik heb de verdroogde bloemen uit je mandje. Onlangs had ik bloemen (niet de uwe) in de sloot geworpen. Rozen, ontbladerd, zonken weg in 't kroos en zoo de rest. Eens 's middags stond ik achter 't prieel ongezien aan je te denken, en ik zag de overblyfsels van vorige bouketten, in 't water en alles zag er vuil en lelyk uit. Ik drukte myn hoofd tegen de tralies, en vond bittere gelykheid in 't vergaan van die bloemen met de droeve indrukken van myn hart. Maar zie, een struikje verg. m. niet was regtstandig blyven hangen in 't kroos en stond fris en bloeide voort, vele dagen lang tot alle knopjes uit waren. Daar was iets in als: tòch blyf ik leven, al vergaat al 't andere. Je weet niet hoe my dat aandeed. Ik bespiedde 't standvastig doorbloeien met een toneelkyker en kende elk knopje,