[4 mei 1861
Advertentie in de Ned. Spectator]
4 mei 1861
Advertentie in De Nederlandsche Spectator. (M.M.)
OVERSTROOMING IN NEDERLANDSCH OOST-INDIE.
Stad- en Landgenooten!
De laatst aangekomen Mail bragt ons de hartverscheurende bijzonderheden aan van de ramp, die de bewoners van Midden-Java getroffen heeft. Honderde menschen vonden hun graf in den watervloed of stierven van honger, fortuinen zijn vernield van Landgenooten, die daarvoor jaren lang ijverig werkten!
Als Nederlanders, die beseffen wat Indië voor het Vaderland is, zal ieder gaarne een offer brengen, dat niet alleen door menschenliefde geboden, maar ook door dankbaarheid dringend gevorderd wordt. Of is niet Java de mildvloeijende bron, waardoor onder duizenden onzer Landgenooten, middelijk of onmiddelijk welvaart wordt verspreid; waar velen onzer dierbaarste betrekkingen de onbekrompenste gastvrijheid genieten, maar vooral, waar men steeds getoond heeft krachtdadige hulp te bieden, als uit Nederland een noodkreet werd vernomen.
Ten einde iedereen op te wekken om een klein offer te brengen, riep de Ondergeteekende de hulp in van den Schrijver van den
MAX HAVELAAR,
met dit gunstig gevolg, dat hij ter Perse heeft kunnen leggen een Werkje, getiteld:
‘WIJS MIJ DE PLAATS WAAR IK GEZAAID HEB!’
door
MULTATULI.
Uitgegeven ten behoeve der Noodlijdenden door de Overstrooming in Nederlandsch Indië.
De Prijs is zestig cents, te betalen bij afgifte van het Werkje. Ik vlei mij, dat duizende handteekeningen de lijsten die bij alle Boekhandelaren ter teekening liggen, zullen vullen en daardoor aan Indië een bewijs leveren, hoe groot de sympathie is, die wij voor onze Indische Broeders gevoelen.
Rotterdam, 1 Mei 1861.
H. NIJGH, Uitgever.