Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
[pagina 9]
| |
Dit nieuwe deel van Multatuli's Brieven en Dokumenten volgt het vorige op een afstand van meer dan vijftien jaar. Dat is even betreurenswaardig als onherroepelijk, het is echter niet onverklaarbaar. Er zijn aanwijsbare redenen en oorzaken, te veel zelfs om ze hier volledig te bespreken. Maar ik heb geen behoefte erover te zwijgen; ook beperkt tot enkele hoofdzaken kunnen ze dienen om misverstanden te vermijden. De voornaamste reden is wel deze, dat het mij niet verantwoord leek een boek te publiceren waarvan ik tevoren wist hoe zeer het zou tekortschieten in wetenschappelijk niveau. De zin van onze editie ligt immers hierin, dat ze alle vorige overtreft in volledigheid, betrouwbaarheid en systematische ordening van het beschikbare materiaal. Om bij een werk van deze omvang die normen onverzwakt te kunnen handhaven, is het een absolute voorwaarde dat men in staat is zich er langdurig en volledig aan te wijden. In de jaren '50 hebben wij alles op alles gezet om bij de Max Havelaar-herdenking in mei 1960 zoveel mogelijk gereed te hebben, ook al moest de achturendag vaak tweemaal per etmaal w_rden toegepast. Maar in de jaren '60 verloor het hoogleraarschap in een hoofdvak met vele honderden studenten het laatste marginale restje vrije tijd, mede doordat de sprongsgewijs toenemende universitaire verplichtingen en ontwrichtingen het onderwijs moeilijk maakten en het onderzoek vrijwel onmogelijk. Aanvankelijk heb ik gemeend dat het inschakelen van bevoegde hulp tot een oplossing zou kunnen leiden, en door het toekennen van een aanvullende subsidie is de Rijksoverheid mij terwille geweest. De heer E. Braches, destijds hoofd van de afdeling Dokumentatie aan het Instituut voor Neerlandistiek te Amsterdam en dus een van mijn naaste medewerkers, heeft de opdracht aanvaard en de kopij-in-de-grondverf zichtbaar dichter bij de voltooiing gebracht; maar ook hij kon niet persklaar maken wat er niet was. En toen men | |
[pagina 10]
| |
hem een functie aanbood bij de universiteitsbibliotheek te Leiden, stond ik opnieuw oog in oog met de verontrustende realiteit van een half-klaar stuk werk. Inziende dat ik niet vóor mijn pensionering in staat zou zijn de noodzakelijke tijd en aandacht vrij te maken voor wat ik als een ereschuld beschouw, heb ik per 1 januari 1973 ontslag gevraagd als hoogleraar. Het voltooien van dit deel bevestigt voor mij de juistheid van mijn besluit. Toch is dit nog maar de halve waarheid: de andere helft betreft de eindelijke totstandkoming van het Multatuli-Museum. De rijke collectie Multatuliana, zowel handschriften als boeken, brochures, knipsels en portretten, had jarenlang onderdak gevonden in de U.B. aan het Singel. Daar hebben Du Perron en ik elkaar in de vroege herfst van 1939 het eerst ontmoet. Kort na de bevrijding is door de samenstellers van de Volledige Werken dit materiaal globaal geordend, maar voor we verder konden gaan, maakte de ingrijpende verbouwing van de U.B. het noodzakelijk ons hele bezit voorlopig op te bergen. Inmiddels had de gemeente Amsterdam Multatuli's geboortehuis aangekocht met de uitdrukkelijke verplichting er een Multatuli-Museum te vestigen. Daar zou de collectie Multatuliana worden ondergebracht en definitief geordend. Ik heb altijd verwacht dat er dan belangrijk materiaal aan het licht zou komen waarvan de aanwezigheid op grond van verspreide citaten kon worden vermoed. De feiten hebben mij gelijk gegeven, eerder en royaler dan ik had durven hopen. Toen in het begin van 1975 na meer dan tien jaar zinloos uitstel het Multatuli-Museum dank zij een gift van particuliere zijde eindelijk kon worden ingericht, kwam éen der Kopieboeken van de uitgever d'Ablaing te voorschijn, dat noch bij de boeken, noch bij de handschriften te vinden was geweest. Het lag in een doos met verenigingspapieren die met andere dozen opzij was gezet, door wie dan ook, wanneer dan ook. Het terugvinden van dit boek met z'n tientallen gegevens, juist inzake de periode van deel XI, heeft ons bevrijd van het ontmoedigende gevoel met werk te moeten volstaan dat binnen een paar jaar of mogelijk binnen een paar weken zou blijken onvolwaardig te zijn. Trouwens ook in andere opzichten heeft de totstandkoming van het Multatuli-Museum ons nieuwe mogelijkheden verschaft die mede aan de uitgave van de Volledige Werken ten goede zullen komen. | |
[pagina 11]
| |
Bovendien blijken er in de voorbije vijftien jaar onbekende Multatuliana uit particulier bezit in openbaar bezit te zijn overgegaan en aldus bereikbaar geworden. Vandaar dat ik dit voorbericht schrijf in een opgewekter stemming dan waartoe ik ooit sinds 1960 in staat zou zijn geweest. Die opgewektheid echter mag ons niet doen vergeten dat deel XI een van de moeilijkste perioden uit Multatuli's leven betreft, bijzonder moeilijk voor hemzelf, moeilijk ook voor de literair-historische bewerker. De vroeger gedrukte brieven bleken bij vergelijking met de handschriften hoogst fragmentarisch te zijn, zowel naar inhoud als naar aantal. Mimi immers heeft in haar uitgaven de jaren 1864 en 1865 vrijwel overgeslagen. Wat nu verschijnt is dus veel omvangrijker dan wat eerder in boek of tijdschrift beschikbaar is geweest, mede omdat het voor een juiste beoordeling - bijv. van de verhouding tot de uitgever d'Ablaing van Giessenburg - nodig was verscheidene brieven aan en zelfs over Multatuli op te nemen. In deze categorie valt ook de gehele correspondentie van Tine met Stéphanie Etzerodt, zoals die in 1895 door Julius Pée is uitgegeven: een boekje dat langzamerhand even onvindbaar is geworden als de originelen. De grootste uitbreiding is echter ontstaan, doordat ook de befaamde maar nooit herdrukte artikelen ‘Van den Rijn’ hier onverkort zijn opgenomen. Het ontlenen aan oudere publikaties ingeval de autograaf niet werd teruggevonden, is soms onvermijdelijk gebleken. Daar voor de juistheid van tekst en datering dan niet kan worden ingestaan, is zo'n brief gemarkeerd door een waarschuwend sterretje bij de datum. Enig voorbehoud, maar van geheel andere aard, moet ook worden gemaakt ten aanzien van talrijke brieven en vooral briefjes waarop geen enkele of slechts een zeer vage dagaanduiding te vinden is en die toch zo goed mogelijk moesten worden ingevoegd waar ze pasten binnen de situatie van de auteur. Maar feiten zoals acute geldnood, ontoereikende drukproeven en politieke illusies zijn in Multatuli's leven te vaak voorgekomen om veel houvast te verschaffen. Onjuiste datering door anderen, soms in druk, soms op de handschriften, tot zoiets als 31 juni toe, heeft de ordening vaak nog bemoeilijkt. Ik heb de overtuiging dat het thans bereikte resultaat hoogstens nog in détails verbeterd zal kunnen worden, al blijven aanvullingen, bijv. door het terugvinden van onbekend gebleven materiaal, altijd mogelijk. | |
[pagina 12]
| |
Meer dan eens heb ik mij afgevraagd, of de wanverhouding tussen het belang van enig papiertje op zichzelf en de tijd nodig om het zo goed mogelijk te dateren, wel verantwoord was. Maar er is éen overweging die mij heeft verhinderd de korter en gemakkelijker weg in te slaan van zoiets maar weg te laten: niét de gedachte dat elke snipper handschrift van Multatuli onvervangbaar zou zijn; wél de overtuiging dat de lezer recht heeft op de zekerheid dat er niets is achtergehouden. Juist na de vroegere, onvolledige en zelden objectieve publikaties, is die zekerheid een eerste eis. De biografische gegevens aan het einde van dit deel zijn, krachtens een literair-historische opdracht van rijkswege, bijeengebracht door Henri A. Ett. Hem en de andere medewerkers ben ik erkentelijk voor hun begrip en hun geduld. Mijn dank gaat ook uit naar de beheerders van bibliotheken, archieven en letterkundige musea, hier en in Vlaanderen, die mij behulpzaam zijn geweest.
Garmt Stuiveling Hilversum, 2 maart 1976 |
|