[1 februari 1862
Brief van Multatuli aan Van Lennep]
1 of 2 februari 1862
Brief van Multatuli aan Van Lennep. Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven. (U.B. Amsterdam)
WelEdelGestr Heer
Mr. J. van Lennep. Rijksadvocaat enz.
WelEdelGestrenge Heer!
Ik voel dat Gij vraagt: waar blijf je? en meent dat ik parlementeer met mijn advokaat. Ik heb Faber niet gesproken na Uwen gedrukten brief, en hem na 't schrijven van mijn briefje alleen schriftelijk verzocht ‘alles te staken tot nader order.’ Hij weet nog niet eens wat er gaande is.
En wat er gaande is, komt hier op neêr:
ik wil dat de zaak uit zij, finaal uit.
Wat mezelf aangaat, kan't mij weinig schelen hoe 't wordt uitgemaakt. Er zijn veel manieren op. Ik neig tot de eenvoudigste, nam: in drie couranten eene advertentie: ik heb redenen om niet te antwoorden, niet te appelleren etc. waarom gaat Ulieden niet aan. Voilà mon bon plaisir.
- Dat's makkelijk. Maar er is één bezwaar. Ik woû dat Gij niet gezegd had ‘dat de door U beweerde bedriegerij mijner fantaizie ook andere dingen sujet à Caution maakt.’
- Ik vraag U om raad hoe ik 't moet aanleggen.
- Nog beter ware 't als Gij zelf iets schreeft. Geen amende godbewaarme, neen, iets dat tot publiek zei: loop gijlieden naar de maan, en dat zegt Dekker ook.
- Als Gij dit doen wilt, zou ik U voorstellen te beginnen met ‘Dekker schrijft me dat hij 't zoo drok heeft met z'n Ideën (dat is waar) dat hij geen tijd heeft te antwoorden op den brief dien ik hem schreef. Hij vraagt me of ik het doen wil.’
- In dien aanhef straalt eene ridderlijke maçonnerie door, - en 't publiek zal voelen dat het niet hoort tot die ridderschap.