Volledige werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862
(1960)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 576]
| |
De datering onderaan tussen haakjes is een latere aantekening in ander handschrift. - Redgauntlet: roman van Waker Scott, 1824.
Weled. Gestrenge Heer den Heere Mr. J. van Lennep Rijksadvocaat, enz.
Wel Edelgestrenge Heer! Ik heb zoo even Uwen brief gelezen. Ik heb den Max Havelaar niet verkocht, en wat waar is, moet winnen. Maar 't is niet dàt wat ik U wilde zeggen. De hoofdindruk dien Uw schrijven op mij maakt, is deze: Gij en ik zijn te goed om Publiek te amuseren met een assaut. Wat ik doen zal weet ik nog niet. Antwoorden kàn ik, maar ik ben beschaamd over het ‘mooi!’ dat ik wacht. Uw brief is ook ‘mooi’. 't Doet mij 't effect alsof twee fatsoenlijke menschen onaangenaamheden hebben in een kroeg. Ikzelf heb gezegd: ‘ik zal mij beroepen op de publieke opinie’. Ik zal dan ook wel genoodzaakt wezen dat te doen, maar ik verklaar U dat ik het ongaarne doe, en dat ik meer afkeer heb van de ‘galerie’ dan strijdlust tegen U. Wat me aandrijft U dit medetedeelen, weet ik niet. Ik volg mijn indrukken. Neen, van dat heele appel wist ik niets. Ik zag op tegen de kosten, en bovendien regtszaken vervelen mij. Ik heb daar een zak liggen met een opschrift: E.D.D. contra Mr. J.v.L.... enz. precies de historie van Peter Peebles uit de Red gauntlet. Ik heb geen courage dat ding open te maken. Ik begrijp dat men zijn zuster trouwt of avondmaal houdt op klaarlichten dag - dat toch gek is - maar hoe men prokureur kan zijn, of ‘zoo iets’ begrijp ik niet. Ik zal U moeten antwoorden. Dan zullen ze zeggen dat het zoo mooi is en ik ben misselijk van hun mooijigheid. Dàt wilde ik U zeggen. Ik heb de eer met hoogachting te zijn Uweledgestrenge Dienstwillige Dienaar Douwes Dekker Woensdag morgen. (29 January waarschijnlijk 1862) |
|