[6 november 1861
Brief van Multatuli aan Broens]
* 6 november 1861
Brief van Multatuli aan Hagiosimandre (d.i. de heer J. Broens Jr.) die kort tevoren een brochure over Multatuli had gepubliceerd. (Nieuw Amsterdamsen Handels- en Effectenblad, 6 december 1861; M.-: Rudolf Charles d'Ablaing van Giessenburg; Amsterdam 1904; blz. 13.)
Waarde Hagiosimandre! Ik dank u. Maar niet aldus behoort er te blijken, of Nederland sympathie gevoelt voor iemand, die meende dat er nationale eer bestond.
Dat Havelaar en de zijnen gebrek lijden, omdat hij zijn pligt deed, is waar.
Dat hij hierdoor wordt belemmerd in het doorzetten van de heilige zaak, waarvoor hij welstand en toekomst ten offer bragt, is ook waar.
Dat het schande wezen zou voor de Nederlandsche natie, dit rustig aan te zien, is eveneens waar.
Maar toch moet Havelaar anders worden geholpen dan gij voorspelt in uwe brochure.
Er moet regt geschieden!!!
Er moet worden uitgemaakt of de Max Havelaar een roman is; - of de daarin als officieel opgegeven stukken vals zijn; - of er leugens zijn in den staat van Gestolen Buffelen, - of de zoo duidelijke verklaringen des controleurs van Lebak uit de lucht zijn gegrepen, - of de brief dien Havelaar schreef aan den gouverneur-generaal in ruste, werkelijk zoo geschreven is, als gij dien in uwe brochure overnaamt uit de indrukken van den dag; - of die G.G. inderdaad op dien brief niet heeft geantwoord, - of 't niet tijd wordt, dien gouverneur-generaal (en met hem het stelsel van beheer over Indië, dat hij zoo waardig representeerde)Ga naar voetnoot*) te veroordelen bij verstek; - en eindelijk:
Of dan niet de eer van Nederland gebiedend vordert, dat er herstel geschiede - herstel, zoo veel mogelijk, hier en ginder?
Brussel, 6 Nov. 1861.
Multatuli.