ik verbeeld mij toch niet zoo als anders in antwoord op mijn brief zou geweest zijn. Ik zal dus dat niet weer doen, want ik wil uw schrijven niet missen.
Ik ben vreeselijk en peine dat ik met naar huis kan, ik wil absoluut, ik ben er zenuwachtig van. Je moet begrijpen dat het niet voor 't reisgeld is, maar ik wou hier afbetalen, en dat bedraagt nog al veel. Gunst heeft niet. Hij doet wel moeite om te krijgen, maar de eene week verloopt na de andere. Ik ben er moe van. Nu ben ik reeds bij hem in schuld, dit maakt 't mij moeielijk bij anderen te gaan. Er gaat geen dag voorbij, dat ik niet weer op de eene of andere wijs wat bejaag. Dan heb ik wat hoop, en dan weer niet, zooals gewoonlijk.
Ik verlang dol naar huis, en heb ronduit aan Gunst gezegd dat ik niet voor hem wil werken voor ik thuis ben geweest. Dat was dan ook de afspraak.
Behalve mijn innig verlangen om thuis te komen is er nog een reden die gewigtig genoeg is. Ik moet mij eigenlijk hier niet zoo laten zien. Had ik een particuliere woning dan was 't wat anders maar in zoo'n logement en koffiehuis waar ieder kan inloopen, word ik te veel bekeken. Ieder spreekt mij aan. Ik heb er puur last van en dat deprecieert mij.
Ik doe niets dan practiseren hoe ik moet weg komen en dat maakt dat ik geen lust in schrijven heb.
Van de impressie van de minnebrieven kan ik je nog weinig zeggen. In een haagsch courantje vraagt men: wat ik toch wil? Ik vind die vraag stom. Ik zal voorloopig niet antwoorden.
Ik verwacht hevige aanvallen, dat begrijp je. Je begrijpt dat ik kwaadaardige vijanden heb, maar dat is niets.
Siet is mij trouw, maar dat is wezenlijk niet ligt! Want je hebt geen begrip hoe men mij in die clique aanvalt. Zij is nu op een standpunt van verzet. Je moet weten dat men haar na tallooze pogingen om te beloven dat zij niet bij mij komen zou, eindelijk heeft opgesloten, omdat zij ronduit gezegd heeft dat ze geen afstand van mij deed. Ook hecht zij innig aan u. Zij walgt van haar omgeving en wil bij ons komen zoodra het kan. Zij is zoo geresolveerd dat zij gedurig denkt aan wegloopen.
Nu moet je weten dat die stiefmoeder aan Theodoor eene belofte heeft afgeperst dat hij niet naar mij zou toegaan onder be-