Volledige werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862
(1960)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |
Zaturdag. Lieve beste hart. Ik vind het zonde dat ik op je lieve heerlijke brieven zoo weinig antwoord. Ik heb je brief van gisteren. Je weet niet hoeveel jij doet door zoo te wezen met de kinderen en mij zoo alles te schrijven. Geloof toch dat jij meer doet dan geld verdienen. De brieven van jou werken zoo heerlijk op mijn stemming, en 't is me een ware behoefte. Je moet maar denken dat je een nuttig werk doet door aan mij te schrijven. Lieve beste, ik heb veel drokte. Niet zoozeer dat ik zooveel doe, als wel ik heb veel te peinzen. Ook moet ik letten op 't effect van de M.B. Ik zal je één ding zeggen, en dan zal je begrijpen wat mij door 't hoofd maalt. Ik wil maar niet meer of minder dan voor millioenen schatkistbilletten uitgeven op Insulinde. Je begrijpt dat dit de moeite waard is mij bezig te houden. Ik stuit op dagelijksche kleinigheden zooals altijd, maar ik heb moed en hoop. Op 't oogenblik kan ik je nog geen geld zenden, maar ik denk er wel aan. Ik ben altijd verbaasd over je lang uithouden. Voor mij is f 10.- f 1.-, en voor jou is f 1.- wel tien. Ik ben innig blij met je brieven. Ik leef veel tegenwoordig, intellectueel en moreel, dat begrijp je, lieve, anders dood onschuldig. Ik heb zoo'n aardigheid in Edu. Och hij zal Non versukkelen. Zou je denken dat Edu een baasje wordt? Ik heb hem wel eens voor te zacht aangezien. Ook moet je zijn baasspelen niet beoordeelen waar hij geen tegenstand heeft. Eigenlijk zou hij (in zekeren zin, niet in alle zinnen) met jongens moeten omgaan die hem tegenwerken. Maar dat kan later. Hierbij een allerliefste brief van Siet aan u. 't Spijt mij dat ik volgens de gemaakte afspraak u haar brief niet mag zenden, die ze mij schrijft. Je zou daaruit kunnen zien hoe zij getraiterd en mishandeld wordt. Die stiefmoeder sluit de deur op 't nachtslot en steekt den sleutel in den zak, omdat Siet niet wil beloven niet bij mij te gaan. Je hebt geen begrip van de kwaadaardigheid waarmee ik in die familie word aangevallen. Men scheldt haar uit voor gemeene meid, canaille etc., en vertelt overal dat zij een gemeen schepsel is. Nu wil zij niet gedoopt worden en aangenomen. Je begrijpt hoe 'n lawaai daarover gemaakt wordt. Heb ik je al geschreven dat ds. van der Goot bij mij geweest is. Háár | |
[pagina 494]
| |
dominé, die op de katechisatie gezegd heeft dat zij even hoogmoedig was als haar oom E. Siet is inderdaad een knappe meid. Zij schrijft aan mij over 't geloof en de oordeelen der menschen. 't Is inderdaad aardig hoe flink zij (19 jaar!) die dingen bij den naam noemt. Ik ben zeker dat zij bestemd is eene persoon te worden niet afhankelijk van een kruijeniers huwelijk. Zij zal zeker in staat zijn zichzelve te helpen. Als zij nu maar eerst uit die malle stijve belemmerende omgeving weg was. Je schreef haar niets excentrieks te doen. Goed. Maar als jij alles moest aanhooren en ondervinden wat zij moet ondergaan, dan was jij al lang weg geloopen! Ik heb haar nu integendeel aangeraden niets toetegeven en zich flink te weer te stellen. Om je een bewijs te geven hoe men haar behandelt, als zij in 't een of ander niet den zin van hare stiefmoeder doet (breijen, naaijen, enz.) dan verwijt men haar dat zij de kost niet verdient, dat haar vader voor haar werken moet enz. enz. Ook dreigt men haar overal rond te vertellen dat zij een gemeene meid is (en dat doet men!) Verbeeld je nu eens lieve, dat zij en ik ons goed hebben in acht genomen. Wij zijn zeer ingetogen geweest en alles wat er tusschen ons heeft plaats gehad is (zoogenaamd) fatsoenlijk. Wij hebben een keer of vier samen gewandeld, en tweemaal is zij bij mij op mijn kamer geweest (zeer onschuldig en gewoon). Nu vertelt haar stiefmoeder en haar ooms, niet meer of minder dan dat zij een laaggevallen schepsel is dat heeren bezoekt op hun kamer en op eene manier die bij elke vreemde 't idee maakt dat zij een h... is. Is dat niet infaam? Siet is bepaald gecompromitteerd en niet om iets wat zij of ik gedaan hebben, maar om den laster van hare betrekkingen. Oom Koo is daarmee begonnen. Ik heb hem, en ook aan Siets vader een brief geschreven die kras is. Ik zal 't je laten lezen. Ik heb er kopij van gehouden. Het is onze pligt Siet te steunen, en let wel, ook onze finantieele positie niet verbeterende (ik hoop ja!) dan nog is er geen bezwaar bij. Zij zal mij helpen schrijven en handelen. Zij is volkomen in staat mij te steunen, ook uit een oogpunt van geld. Ik heb te veel te denken om veel te produceren (ambachtelijk schrijven). Honderdmaal op een dag komt het voor dat ik voel | |
[pagina 495]
| |
iemand noodig te hebben. ‘Noteer dit! Schrijf op dàt. Werk dat uit!’ etc. Een vel druks van mij is zooveel waard. Welnu, met Siet kan ik driemaal meer voortbrengen dan alleen. Ik zie haar in staat mijn intieme secretaris te zijn. Ik wou dat ik je haar laatsten brief mogt laten lezen, je zoudt zien hoe flink ze reeds nu over Ideën weet te schrijven. Maar voorloopig moet zij lezen en zich oefenen. Daartoe is vrijheid noodig en zij moet die vrijheid eischen. Men verwijt haar dat zij bij hare ouders de kost heeft. Juist, heeft zij geantwoord, daarom wil ik mij bekwamen zelve die kost te verdienen, (geschiedenis van Thugater!) Die arme Theo heeft zich laten bepraten zijn woord te geven dat hij niet bij mij zou komen. Ik vrees, ik vrees dat hij nu zal wegkwijnen. Maar met hem is 't moeijelijker dan met Siet. Hij is pas 14 jaar en dus nog kind. Ik mag hem niet aanraden zich te verzetten, 't Is heel moeijelijk. Nu wordt hij verdrukt. Ik vrees voor hem. Lieve hart, ik wou zoo graag dat je mij permissie gaf van tijd tot tijd iets uit uwe brieven aan Siet te zenden. Durf je niet aan mij overlaten wat mag en wat niet? Het zou haar goed doen uit een oogpunt van levensopvatting. Zij zou daaruit zien hoe men edel en goed is zonder die fratsen van God, duivel, etc. Hoe vrijheid gunstig werkt. Jou heele toon is juist zoo als ik haar wou laten lezen. Maar als jij nu daardoor anders ging schrijven dan beken ik dat het niet mag. Ook beken ik dat er dingen zijn die niet mogen getoond worden, dat voelt men. Maar bijv. je schrijven over de kinderen. Ik heb zoo even aan Siet een kort briefje geschreven (ze haalt die af bij Meijer op den Vijgendam, als ze uit mag of kan) en daarin schreef ik haar dat ik een brief van u had, en spijt voelde dien niet te mogen zenden. (Nota bene, ik heb ook spijt dat ik haar laatsten brief niet aan u mag zenden). Maar ik vertel haar van de kinderen en de phrase van Edu over ‘tenir parole!’ (komiek!) Zie je zoo zijn er dingen die zoo aardig zijn. Ook dweept ze met u. Hoor eens je bent een malle meid. 't Is zoo komiek dat je altijd zegt: één meer! En als ik een amourette heb (ik heb op 't oogen- | |
[pagina 496]
| |
blik... laat eens zien... vier!) dan zal je altijd zien, dat het op jou slaat. Ik kan je stellig verzekeren dat Siet voor 't minst evenzeer op jou als op mij gesteld is. En nog klaag je! Ook Publiek houdt van je, en veel meer dan van mij. En na jaren zal men in alle biographien wel zeker zeggen dat er uit alles blijkt dat jij mijn idole bent. Zie je dat zelf niet? En dan klaag je! Je bent een ondankbaar kind. Zonder dat ik er aan dacht ben jij in de M.B. de hoofdpersoon geworden. Faber, de advokaat, merkte mij dat op, (hij is heel fijn) hoe ik door de dichterlijke verheffing van Fancy, ù in de hoogte stak. (Dat is geheel natuur geweest en ik heb de waarheid gezegd als een kind of dronkenman.) Weet je hoe dat blijkt? Fancy is met u eigen, intiem, identiek. Zij (de wil, de kracht, de energie en de fantasie) zij is met u vertrouwelijk, en mij fopt ze. Voor u is zij bondgenoot, voor mij meesteres. Voel je dat, lieve beste engel, mijn Tine. Ik heb daaraan niet gedacht, maar 't is zoo. Fancy schrijft u als gelijke, mij als mindere. U zegt zij de waarheid, met mij speelt ze. O, nu zie ik dat er veel inzit. Meer dan ik wist. Maar als jij nu ooit weer klaagt, dan ben je een kwaaije meid. Dan zal ik Edu, de sterke man, op je afzenden. Och Tine, laat mij maar altijd begaan, je zult er nooit iets bij verliezen. Je weet hoe al mijne aandoeningen zamenloopen, gekheid en ernst, ‘zaken’ en poezie, etc. Ik verbind alles. Welnu, je moet begrijpen dat ik in zekeren zin ‘jongeren’ noodig heb die aan mij gehecht zijn. Ik beschouw Siet in staat om als 't noodig was voor mij te sterven. Dat hoeft nu niet, goddank, maar ons leven van roering begint eerst, in dien zin dat ik hoop dat de vuile kleine vervelende dagelijksche zorgen weldra een eind zullen nemen, en dat onze zorgen zullen worden overgebragt op grooter schaal. Dat lijkt me. Maar daartoe heb ik steun noodig en hulp. Ik moet aanhangers hebben niet door tal maar door sterkte en ‘esprit de sacrifice’ van belang. Laat mij begaan, lieve engel. Kus de beste kinderen, ik verlang dol naar huis. Als ik 's avonds daaraan denk kan ik niet in slaap komen. Edu krijgt een portret, en Nonnie ook, hoor. Ik zal al jelui portretten laten maken. Och ik verlang zoo, dag beste Tine, wees opgeruimd. |
|