dat ik, die sympathie noodig heb, mij eerst moet verantwoorden op zoo'n triviale aanklagt? 't Is bitter.
Om u een bewijs te geven hoe laag men afdaalt om mij te benadeelen. ‘Ik was een ellendig wezen, want ik liet vrouw en kinderen gebrek lijden, en zelf leefde ik er goed van: ik dronk altijd de fijnste wijnen!’
O, zeg niet, wees daar boven! Ja, ik zou daarboven zijn indien niet zulke praatjes mij beletten mij en ons te releveren. Ik heb altijd laster geminacht, maar die minachting verandert in diepe droefheid als die laster ons het brood uit den mond neemt.
Als het waar is dat de 2de Kamer ontbonden is (en ik geloof het) dan zou ik nu moeten schrijven, spreken, reizen - ik zou enthousiasme moeten opwekken... welnu, waar ik niet slaag is 't vanzelf mis, en zoodra er kwestie is van slagen komt de clique die mij vervolgt en fluistert dat ik zoo'n slecht mensch ben. Men houdt van reactie, men schaamt zich over entrain, men wil niets liever dan een voorwendsel om terug te keeren tot de vroegere apathie, en ziedaar al m'n moeite weer in 't water! Of meer nog. Ik ben verder van 't doel dan vóór ik gesproken of geschreven had, want men wreekt zich over de ondergane deceptie, door mij lager te stellen naar mate men mij, quasi meegesleept, hooger gesteld had. Er is geen middenweg tusschen heel hoog en heel laag, en wie meent dat ik door mij te verdedigen de stelling weer inneem die ik voor de beschuldiging had, bedriegt zich zeer. Op enthousiasme komt men niet terug, men is veel te blij er af te zijn, want geestdrift peseert. Als ik mij verdedig en mijn pleit win, win ik niets. Men zegt: zóó! maar komt niet terug tot de stemming die ik noodig had.
Bovendien verdediging is onmogelijk. Kan ik ieder meedeelen hoe de clique waartegen ik strijd, en wier animositeit zoo vreeselijk is opgewekt, belang heeft bij mijne vernedering? Kan ik ieder meedeelen hoe ik sedert jaren de eigenliefde heb moeten kwetsen van die omgeving? Kan ik het uideggen hoe de tegenwoordige laster niets is dan revanche voor vroegere minderheid? En al ware dat zoo niet. Op mijn standpunt is eene verdediging op zoo lage vulgaire beschuldigingen reeds op zich zelve eene vernedering. Men is geslaagd in eene hoofdzaak die voor mij fataal is, in dit namelijk: dat de kwestie verlegd wordt op een