ven. Praten is prettiger; dus later de bijzonderheden.) Kortom de jonge van Straten (eerst reeder in Amst.) trekt zich mijner aan, en ik ben bezig hem en Veth voorop te stellen voor eene nationale inschrijving. Dat heeft voeten in de aard, maar als het lukt zijn wij geholpen.
Van Straten en zijn vrouw zijn allerliefst voor mij. Hij vraagt mij tweemaal in de week te eten etc. Schrijf een brief aan Mevrouw Starkenborg van Straten geb. Bruinier.
Lieve Mevrouw! Na al hetgeen ik van Dekker vernomen heb voel ik mij gedrongen u te schrijven. Hij heeft mij de hartelijke wijze medegedeeld waarop u en de heer v. S. zich zijner hebt aangetrokken, en ik kan niet nalaten, hoewel thans nog onbekend, u daarvoor mijnen innigen dank te betuigen.
(Schrijf voorts over mij wat uw gemoed u ingeeft, doch in den zin dat gij wat ook de opinie was van andere menschen die mij niet kennen, altijd moed en vertrouwen hebt gehouden op de toekomst, en dan bijv.: wij hebben moeijelijke dagen doorgebragt maar dat vertrouwen zal mij nooit begeven.)
Dekker schrijft mij dat gij ook twee kinderen hebt, zooals wij. Onze Edu is bijna 7 jaar en de kleine meid ruim 3.
(Wat over de kinderen, en dat je als het hoognoodige er maar is voor hen, en als zij gezond en vrolijk zijn, en niet direct lijden onder onzen tegenspoed, al het overige betrekkelijk ligt draagt.) Schrijf iets over uwe familie die ons tegenwerkt, maar dat gij u aan mij sluit en vast vertrouwt dat eindelijk alles goed zal komen. Voorts hartelijk, en hoop haar te zien. De brief kan niet te hartelijk en te intiem.
Wil je dat doen, beste?
Tracht mij op de hoogte te houden van de komst van v. Vloten. Zou je mij ook kunnen zeggen waar hij logeert? Ik wou hem niet graag misloopen.
Ik heb uw lieven brief van Zondag, 't Doet mij altijd zoo'n pleizier dat je zoo van de kinderen schrijft.
Nog iets. Schrijf een brief aan de tantes. Dat je hoopt spoedig haar te kunnen helpen (dat is zoo. Ik heb hoop!) en schrijf dan zoo over mij en mijn tobben dat er een antwoord komt dat mij dienen kan om te toonen dat ik en gij toen we maar eenigszins konden haar hebben bijgestaan.