Zaturdag avond.
Lieve hart! Als je niet mijn beste meid was schreef ik je niet, want ik heb het razend drok. Niet juist omdat ik zooveel werk, maar ik ontvang zooveel indrukken waaraan ik moet beantwoorden, dat ik het bijna niet kan uithouden. Ik betreur het hartelijk dat ik je niet alles kan meedeelen. Het succes van dat boek loopt in 't gekke. Gister een brief van Gent, van een advokaat die het in 't fransch vertaalt. Alleen het bijhouden van de korrespondentie met de vertalers, fransch, duitsch en engelsch houdt mij den halven dag bezig. Dan gaat er geen dag om dat ik niet drie vier courant-artikels te beantwoorden heb, of althans te beoordeelen of ik antwoorden zal. Meestal antwoord ik niet, en bepaal mij tot het observeren van den gang der zaken. In den Arnhemmer is een strijd over mij. Zekere heer L. verdedigt mij flink. Ik weet niet wie hij is, maar 't is een dappere strijder en hij schrijft goed.
Verbeeld je nu eens dat ze in Leeuwarden, buiten mij om, mij tot kandidaat hebben gesteld voor de 2de Kamer, maar er staat dat ik een Fries ben. Ik moet daartegen protesteren, want mijne tegenstanders zouden zeggen dat ik dat had voorgegeven om bij de friezen lakko te zijn. Ik ben benieuwd wat je zeggen zult van den Tijdspiegel, die krijg je over een paar dagen. Dat stuk zal sommigen een zotternij schijnen, en aan anderen een diepe bitterheid. Zooals ik gewoonlijk doe, komt het eigenlijke heel op het laatst.
Heden had ik weer een aangename ontmoeting. Weet je dat ik je verteld heb dat ik eens gereisd heb met den jongen van Straten, die een huwelijksreisje deed met zijne vrouw? Welnu, die is mij komen opzoeken, allerhartelijkst. Nu, hartelijk zijn veel menschen, en wat het aandoenlijkste is, ieder vraagt naar u. Maar het aardigste was dat hij zeide dat zijne vrouw, toen zij den M.H. had gelezen, gezegd had: ‘dat kan niemand anders zijn dan die heer met wien wij gereisd hebben.’ Is dat niet aardig? Ze hadden mijn naam vergeten, maar stelden vast dat ik het was. Toen is van Straten aan 't zoeken gegaan. Hij vraagde mij dadelijk te dineren etc. allerliefst. Ik zal er heen gaan, schoon ik eigenlijk voor dusdanige relatien geen tijd heb. Ik ben ook ten achteren bij prof. Veth, doch ik moet er weldra heen, om nog