De Heer vL. heeft mij in staat gesteld hier aan het werk te gaan. De tijd zal leeren of ik slagen zal. Op dit oogenblik heb ik een bui van moedeloosheid maar dat komt misschien uit stoffelijke oorzaken voort, ik ben zeer verkouden en hoest, vooral 'snachts, tot ik geheel afgemat en uitgeput raak.
Ik heb eene soort van ‘gewissens bissen’ omdat ik in mijn laatste briefje aan U, lucht gaf aan mijn verdriet over de taak die mij nu door de omstandigheden was opgelegd om te schrijven, als middel van bestaan, en alsof ik daarmeê niet tevreden was. De Heer vL. heeft het mij zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt, en ik heb mij voorgenomen mijne beste pogingen aantewenden om te beantwoorden aan de lieve wijze waarop hij mij de helpende hand reikt.
Over een paar dagen betrekken wij een ‘Quartier’ op de Chaussée de Laeken, waar ik hoop aan het werk te gaan, en ik zal zoo vrij wezen U van tijd tot tijd te schrijven, en medetedeelen hoe het gaat.
De Heer vL. is intusschen zoo goed de uitgaaf te doen plaats hebben van dat boek. Ik schrijf bovendien een brief aan den Koning waarin ik Z.M. daarvan kennis geef; ik twijfel er aan of dit eenig gevolg hebben zal, doch mogt de Koning de uitgave van M.H. willen voorkomen, dan zal Zijne tusschenkomst in allen gevalle van genoeg waarde moeten wezen om de alsdan te vergeefs gedane kosten te dekken, - zoodat de voortgang van dat boek voorloopig niet van dien brief aan Z.M. afhankelijk is.
Na beleefde groeten heb ik de eer met de meeste hoogachting te zijn
UwedDwDienaar
Douwes Dekker