mijne afhankelijkheid van de aan Ued gevraagde hulp om zes maanden in 't leven te blijven,
en de onafhankelijkheid die ik noodig heb om te schrijven en te handelen.
Ik mag niet, zelfs niet voor voedsel en deksel, van mijne plannen afzien om in Indie eene verandering te weeg te brengen ‘op wettelijken weg waar het kan, op wettigen weg van geweld waar het moet.’
En ik mag daarbij U niet kompromitteren, die noch ‘vivent les gueux’ heeft geroepen, noch op den Rutli meêgezworen.
Ja, ja, ik zal U morgen daarover komen spreken.
Homme de lettres, - o, gaarne dat is mijne illusie van jaren, maar ik mag niet toegeven in die illusie.
En in wat ik meer of anders wil of moet wezen dan dat, moogt en kunt gij mij niet steunen.
Ach, ignoreer dat alles, en houd mij met vrouw en kinderen in het leven voor zes maanden slechts!
Ja, ik zal inoffensieuse dingen ook schrijven, en wat ik dan in zes maanden niet zal hebben aangezuiverd komt gij aan mij te kort. Moet Max H. zijn staart missen? 't Is er meê als de paradijsvogel. Het heele dier is om dien staart geschapen.
Ja, morgen kom ik bij U maar eigenlijk ben ik verdrietig, want ik vrees dat gij mij niet zult kunnen helpen.
Juist, het weglaten der data maakt M.H. tot een roman. - maar het is geen roman, 't Is eene geschiedenis, 't Is eene memorie van grieven, 't Is eene aanklagt, 't Is eene sommatie!
En dat dit alles in den beginne op een roman lijkt, is slechts om 't ding verkoopbaar der te maken dan verwacht worden kan van iets officieels.
Ik had, in Brussel nog, copy ontvangen van Uwen brief aan den Heer van Hasselt, en ik was er wat blij mede. Maar wat U niet aanstaat uit letterkundig oogpunt, kan noodig wezen als punt van uitgang eener Javaansche beweging, - doch dat
Neen ik wil niet weêr beginnen.
Ik groet U hartelijk en met de diepste hoogachting noem ik mij
Ued Dienaar
vH 10.1-60