[11 december 1859
Brief van Dekker aan Tine]
* 11 en 12 december 1859
Brief van Dekker aan Tine. (Brieven IV, blz. 53; Brieven WB IV, blz. 37).
De genoemde brief van Jacob van Lennep is niet teruggevonden.
Zondag avond.
Lieve beste tine! Jan is zoo even aangekomen ½ elf, en nadat ik hem had meegedeeld wat er was voorgevallen moest hij nog uit. Het deed mij genoegen dat hij het afspringen van R. v. I. al wist. Nu moet je weten dat v. L. mij toch heeft laten plaatsen op de lijst van kandidaten. Zeker met het doel om later intevallen. Nu zei Jan: ‘Ja, maar wat heb je er aan om lid van de kamer te wezen? Dat wilde zeggen: dat geeft niet veel geld.’
Maandag morgen. Nu schrijf ik je om je gauw een paar genoegelijke oogenblikken te verschaffen. God, dat doe ik zoo graag. Beste engel, lees eens wat hierbij is, en oordeel of de satisfactie waarop wij wachten niet reeds begonnen is door zulk een brief van v. L.?
Ik vind zulk schrijven roerend, vooral na zooveel schande. Ik heb zoo'n idee dat die Hartsen uit den hoek zal komen. Hoe vind je dat: ‘ontzaggelijk ingenomen?’ Is dat alles niet heerlijk mooi? En hij is weer naar den Haag. Zeker gaat hij bij Rochussen. Hij kwam mij zoo flink voor, en zoo waardig en soliede. Hoe vind je toch die van Lennep. Zijn dat niet kerels? Zij verzoenen mij met hollanders.
Kortom ik ben wezenlijk vol moed. Nu zou ik in Amsterdam durven blijven. De kogel is door de kerk, ik ben niet bang meer. Lieve beste, ik houd zoo van je, geloof dit toch goed. Je weet niet hoe innig blij ik altijd ben voor ù als er maar een schijn van goed is.
Het zou ondankbaar wezen nu geen moed te houden bij zulke lieve protektie. En ik heb zoo'n lust in werken. Ik heb nu een perfecte kamer, zoodat ik nu wel in Amst. zou willen blijven, als het niet te duur is. Ik bedoel voorloopig. Mijn streven is later zamen te Brussel. Dag mijn Tine, wees niet verdrietig.