Maar het kan zamengaan; ook zeelieden zijn noodig op het schip van den Staat.
Men kan, het een doende, het andere niet nalaten.
En ik geloof dat de praktische Stolte beter te huis was op het terrein van zijne geleerde tegenstanders, dan zij op het zijne.
Ik moet kort wezen, omdat ik veel te zeggen heb; - want uitvoerigheid zou mij leiden tot te groote uitvoerigheid.
Dus slechts een voorbeeld ter adstructie mijner meening over de noodzakelijkheid dier verbinding van elementen in de volksvertegenwoordiging.
De vraag van den dag is: vrije arbeid of gedwongen arbeid.
De theoristen, - ik neem aan dat zij allen eerlijk zijn en dat hunne halzen geen schaafmerk dragen van het systeemjuk, - de theoristen kunnen met den besten wil onmogelijk zonder hulp van personen als Stolte die zaak beoordeelen. Zij kunnen betoogen, bewijzen zelfs dat vrije arbeid beter is, zedelijker, meer kans aanbiedt op welvaart,... gewis, wie twijfelt daaraan?
Wie twijfelt er aan of absentie van roof, moord, diefstal, echtbreuk, luiheid wenschelijk ware?
Wie twijfelt er aan of het goede beter is dan het kwade?
Maar die vragen zijn oiseus.
De vraag is niet wat hier het betere zij. De vraag is of het betere kan bereikt worden, en zoo ja, langs welken weg?
En op die vraag kon de heer Stolte beter antwoorden dan de beste theorist.
Want bij dat antwoord staat op den voorgrond de kennis van de eigenschappen des inlanders, wiens wil dien vrijen arbeid moet mogelijk maken. Wie dit over het hoofd ziet, kleeft de absurditeit aan die er liggen zou in ‘dwang tot vrijheid.’
De vraag is: hoe oud, in hoe verre ontwikkeld is het volk, waarvoor men brieven van handligting vraagt? - Moet niet die handligting een gevolg zijn van zedelijke meerderjarigheid?
Zou niet de voogd, die aan zijn hem onbekenden pupil de regten van volwassenen wil geven, gaarne het oor leenen aan de berigten van hem die met dien pupil langen tijd intiem heeft omgegaan?
Doch, zegt men, die berigtgever kan dwalen. - Zeker, bijna evenzeer als de voogd zelf, die den pupil nooit zag.