Kortom, lieve engel, nooit heb ik zulk een reussite gezien. Ik ben er van ontdaan, wezenlijk. Ik begrijp het niet.
Van Lennep heeft mij aan 't lagchen gemaakt. Hij sprak over iets dat de zaak niet raakte en zei: ‘daar was een mijnheer... hoe heette hij ook, Sweers geloof ik, hij was mak... o God! makelaar in koffi!’ Dat was zoo komiek die grappige schrik dat hem dat woord m.i.k. ontviel alsof het een vuil woord was. Hij proestte uit in lagchen, en ik ook.
Van Lennep is zeer tevreden dat ik geen schotschriften of schandalen gemaakt heb, en hij heeft dat al aan R. geschreven. R. heeft hem geantwoord: dat hij zich mij heel goed herinnerde, dat ik heel knap was (waarom mij dan twee jaren kommies gelaten?) maar zeer excentriek. ‘Ja zei v. Lennep, dàt kennen wij, dat is het oude afgezaagde praatje.’
‘En, zei v. L. wàt wil hij onderzoeken? Er is niet meer te onderzoeken, de stukken zijn waarachtig duidelijk genoeg!’
Beste lieve, je begrijpt dat ik je nog geen decisie kan schrijven, en misschien nog in vele dagen niet. De zaak is zóó: Ik moet overleggen met Jan, v. L., en v. H., hoe ik het meeste voordeel en nut kan teweeg brengen voor anderen en mij zelf door mijn boek. Doch daarover zijn zij het eens dat het een heerlijk punt van uitgang is, en dat het leiden kan en moet tot mijn herstel.
God ik ben zoo dankbaar, beste Tine, en wat is dat prettig voor jou. Jij hebt de meeste satisfactie van uwe trouw en aanhankelijkheid. Och, het idee dat je eens weer het hoofd kunt opheffen, is mij zoo aandoenlijk. Wat een goede ingeving om dat boek te maken. En wat gek is, ik weet niet hoe ik het gemaakt heb. Het kopieeren voel ik nog, maar van het schrijven weet ik niets meer.
Als de omstandigheden toelaten dat ik een tweede werk schrijf, zal ik dat opdragen aan v. L. Ik zou alleen daarom een boek schrijven.
Maar hoe vind je nu dat ik je zoo gauw zien zal, u en de pierewieten?
Jan heeft mij een mooije overjas gekocht.
Nog eens, beste hart, ik kan u nog niets beslissends schrijven, maar ik zal je natuurlijk au courant houden.