Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer die gestorven waren, men
kleedde ze in een wit kleed en begroef ze in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft mij buiten
de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar het gras
Dan zal Adinda daar voorbijgaan, en de rand van
haar Sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
Zeg nu eens of je dat niet lief vindt? Ik moet bekennen dat ik er meê ingenomen ben. Ik zou dat aan niemand anders zeggen, maar ik geloof dat het de ware Idyllische weemoedige toon is die ik noodig heb om te doen belang stellen in dien Saïdjah die door de beestachtige onderdrukking in Lebak naar de opstandelingen in de Lampongs wordt gedreven en daar den dood vindt onder de bajonetten der Holl: helden.
En telkens komt er in mijn boek voor: ‘Denk je dat ik een verdichtsel schrijf? Neen, het is de waarheid, ik kan het bewijzen. Nu wel niet van dien Saïdjah juist, maar dàt doet er niet toe, ik zal u de namen noemen van zes en dertig personen met hunne woonplaatsen in één district van Lebak dien men hunne buffels heeft afgenomen in ééne maand.
(Dat is waar, ik heb die namen.)
Och, ik wou je zoo graag de aanspraak voorlezen van een nieuwe Asst Resident die zijne betrekking aanvaardt. Hij heet Max Havelaar (dat ben ik). maar die aanspraak is te lang om afteschrijven. Ik heb die gemaakt juist zoo als ik spreek, en ik geloof dat het mij goed gelukt is. Jij komt er ook in, en onze Edu ook. -
Of mijn boek bevallen zal weet ik niet, - maar dat het opgang maken zal, houd ik voor zeker. Er zullen passages in staan die doen trillen, dat beloof ik je. (Ik schrijf zoo knoeijerig omdat ik kramp in de vingers heb)
En dan komt er een Hollandsche makelaar in die op den weg des Heeren wandelt maar tegelijker tijd graag veel geld verdient aan de koffij. Ik ben zeker dat je zult lagchen over dien man, schoon hij eene scherpe Satire is op de Holl. geest. Ik zeg nog eens: dàt