| |
| |
| |
Verklaring
van een aantal, grotendeels Maleise woorden, gespeld zoals ze in de brieven en dokumenten voorkomen, met dien verstande dat er vaak twee of meer spellingen zijn van hetzelfde woord.
Adat, hadat: gewoonterecht, gebruik, wet |
adeh: jongere broer of zuster |
adipatti: eretitel van een regent |
alang-alang: rietgras |
aloen-aloen: plein of vlakte, meestal voor een regentswoning |
arak: palmwijn, gegist sap meestal van de arèn-palm |
arta: goederen, rijkdommen, bezittingen, ook bruidsschat |
atap: dakbedekking van aan stokken geregen bladeren |
babatoe, bobatoe: kennelijk wijkhoofd in de Molukken |
bala: misschien balai, gebouw voor vergaderingen |
barissan: troep, leger, schutterij |
bendie: tweewielige wagen |
besar: groot |
bibit: zaailingen, kleine plantjes |
boedjang: ongehuwd man, of weduwnaar |
boepati: aanduiding van de regent, vorst |
bouw: oppervlakte van ongeveer 7096 m2 |
bras, beras: ontbolsterde rijst |
cardamom: heester, familie der zingeberaceae (Amomum cardamomum) waarvan de vruchtpitten worden verzameld en gebruikt als specerij |
dapoer, dapoor: keuken, haard |
dapoermensen: wschl. gezinshoofden |
demang: distriktshoofd |
dengdeng, dingding: gedroogd vlees |
djagong: maïs |
djakat: aalmoes, bestaande uit een bij de mohammedaanse wet voorgeschreven deel van iemands goed; ook: quasi-vrijwillige bijdrage of gift aan het dessahoofd, de priester, of beiden, bestaande in padi of geld, aan het einde van de rijstoogst |
| |
| |
djaksa, jaksa: inlandse officier van justitie, politie-ambtenaar |
djangal, djangool: iemand die koeliewerk verricht |
djaro, djaru: dorpshoofd in West-Java |
djattie: boomsoort met hout dat bijzonder geschikt is voor timmer- of sierhout, teakhout (Tectona grandis) |
djoeroeng-werk: verplicht extra-werk |
djogugu: inlands Hoofd in de Molukken |
doek: harige vezels van de arèn-palm, gebruikt voor touw, bezems, enz. |
doekoen: inheemse geneeskundige |
fitrah: belasting in rijst of geld, welke voor het einde van de vasten aan de dorpspriester moet worden betaald |
gaga: gebrand en schoongemaakt bouwland |
gambier: slingerplant met bladeren waarvan het aftreksel bij het sirihkauwen gebruikt wordt |
gantang, bij afkorting gg: rijstmaat; inhoudsmaat voor droge waren, ⅛ à 1/10 pikoel; maat van ong. 40 amsterdamse ponden |
gardoe: wachthuisje |
garem glap: smokkelzout, gewonnen in strijd met het zoutmonopolie van het gouvernement |
gebang: hoge palm, waarvan de bladeren voor dakbedekking, hoeden enz. worden gebruikt (Corypha umbracilifera) |
goeboeg: optrekje van bamboe, in een rijstveld om vogels te verschrikken |
goedang: voorraadschuur, provisiekamer, pakhuis |
goemoetoe: zwarte vezel van de arèn-palm, waarvan bezems, touw enz. worden gemaakt |
goeroe: inlandse onderwijzer, speciaal godsdienstonderwijzer |
Goesti Allah: Here God |
hassil: belasting, opbrengst |
hoekoem, hoekoen, bij afkorting Hm: dorpshoofd in de Molukken |
Hoekoembesaar, bij afkorting Hm.bes: eigenlijk grote hoekoem, voornaam inlands Hoofd, Regent |
hoekoem kadoema: waarschijnlijk onder-Hoofd, tweede Hoofd |
hoekoem toema: onder-dorpshoofd, in de Molukken |
hormat: eer, eerbetoon |
jagon: turkse tarwe |
joeroengan: vrijwillige werker |
| |
| |
kabaai: bovenkleed van vrouwen, dat van voren geheel open is en door spelden of knopen gesloten wordt |
kaboepaten: regentswoning |
kadoet: grof matwerk voor zakken, zeilen enz. |
kali: rechter |
kapala agama: hoofd van de godsdienst |
kapala djaga: hoofd van de bewakers, dorpspolitie |
kapas: ruwe katoen |
kapetengan, kapitengan: dorpsschout |
kapoelaga: cardamom (Amomum cardamomum; familie der zingeberaceae) |
kapt. bitjar: ondergeschikte van een dorpshoofd in de Molukken |
karbo: karbouw, buffel |
karie: kerrie-gerecht |
katiga: ten derde |
katjang: aardnoten |
kattie: gewicht van ong. 1¼ pond = 1/100 pikoel |
kemit: verplichte nachtwacht ten huize van een hooggeplaatst persoon, verplichte dessadienst |
kerdja djoeroeng: vrijwillig dienstbetoon |
kirai: een palmsoort waarvan de bladnerf gebruikt wordt voor het vervaardigen van de zg. Bantamse matten |
klapper: kokosnoot |
kliwon: dorpsopzichter van openbare werken; dorpshoofd |
koela: kom, waterbak; geen vaste maat |
koemoekoes, kemoekoes: staartpeper |
kojang, koijang, bij afkorting koij: grote maat voor vrachten, ongeveer 30 pikoel |
korra korra: grote geroeide prauw |
krandjang, kranjang: mand van bamboe of rotan |
kredja negrie: herendiensten, 's lands werkzaamheden |
lirang: maat, kennelijk van ongeveer 6 zakken |
lombong: schuur, bergplaats |
loerah: dorpshoofd van een grotere dessa met enige gehuchten daarbij inbegrepen |
lontar: hoge palmsoort (Borassus flabelliformis) |
maas, mas: adellijke titel van lage rang |
maha: groot |
| |
| |
mahoeloed (mauloed): maand waarin de geboortedag van Mohammed valt; de derde mohammedaanse maand |
majoor moeda: onder-majoor |
mandoer, mandoor: opzichter, beheerder |
mantri: opziener |
martaolie: ondergeschikt dorpshoofd in de Molukken; nadere functie niet bekend |
memeten: ondergeschikt dorpshoofd in de Molukken; nadere functie niet bekend |
miloe: mais |
misigiet: moskee, mohammedaans bedehuis |
moeda: jong, tweede in rang |
moesson, mousson: regelmatig afwisselende tropische wind; ook jaargetijde met zulk een heersende windrichting |
nama dan assal: naam en afkomst, afstamming, herkomst, geslacht |
negorij: nederzetting van inlanders |
nonna: jonge inlandse vrouw; soms inlandse vrouw, gehuwd met een blanke of huishoudster bij een blanke |
oebie: knolgewas, aardvrucht |
oetoesan: afgezant, bode |
orang beboedjang: personen in ongehuwde staat |
orang kaja: wijkhoofd |
orang kemit: personen met verplichte dienst als nachtwacht, herendienstplichtige |
padang: veld, plein |
padie: rijst in de bolster, rijst als graan |
pagger: heg, haag, omheining |
pala pala: nootmuskaat |
pangerang: adellijke, vorstelijke titel |
panghoeloe: voornaamste priester aan een moskee, of priester-adviseur bij een inheemse rechtbank |
pangkat: rang, stand, waardigheid |
panglakoe: loper, postloper |
panteh: strand |
pantjen: dienstman, aangewezen voor verplichte dienst bij een dessahoofd |
pasar, passer: marktplaats |
| |
| |
paseban, passeban: open loods voor een regentswoning, waar gewacht wordt door hen die de regent zouden willen bezoeken; hier moeten ook de administratief gestrafte inheemse ambtenaren gedurende hun straftijd blijven. |
pataten: knollen |
patih, patteh, pattie: hooggeplaatst inlands bestuursambtenaar, in rang onder de regent en bij diens afwezigheid zijn plaatsvervanger |
patjoel: hak, spade, houweel |
patong: deel, aandeel in iets, deelname in een gezamenlijke rekening |
pendoek: omhulsel van een krisschede |
pendoppo, pondopo: open zaal of galerij aan de voorzijde van de woning van een hooggeplaatst persoon |
picoel, picol, pikoel: draagvracht voor een man; maat van 100 kattie d.i. ongeveer 62 kg |
pikelen, pikolen: een last dragen op of over de schouder |
pion: oppasser |
pisang: banaan |
pitrah: godsdienstige hoofdelijke belasting |
poeassa: mohammedaanse vastentijd |
poendoetan: schatting, heffing, levering van levensmiddelen door de bevolking |
poesaka: soevenir, erfgoed |
poessing: duizelig |
prauw: boot, vaartuig |
priaji's: aanzienlijken, hoge ambtenaren |
prentah negrie: landsverordening, gouvernementsbevel |
printah aloes: dwingend verzoek; fijne, duidelijke wenk |
raden adipattie: titel van een regent |
raden ajoe: titel van de echtgenote van een regent |
radja: vorst, hoofd |
rahja, raja: groot, voornaam |
rama: slordigheid |
recepis: muntbiljet, aanduiding van de waarde in zilver, zó dat 100 gulden zilver = 120 gulden koper |
roempoet bengala: bengaals gras |
rotan, rottan: spaans riet (Calamus) |
| |
| |
sampirang vella: kapstok voor zadels |
sanga: bos padi van 25 tot 50 kattie gewicht |
sarong: kledingstuk van mannen en vrouwen, gedragen als een soort rok |
sawa, sawah: rijstveld |
sawah tadah: sawah waar regenwater in wordt opgevangen |
sebah: rapportdag van de Hoofden |
sedekah: vrome gift, heilmaaltijd |
singadji: ondergeschikt dorpshoofd in de Molukken, nadere functie onbekend |
soedah: afgelopen, reeds gedaan, klaar |
soerat: brief, geschrift, verslag |
soeroehans: postlopers, bodes |
soewassa: mengsel van goud en geel koper |
sri padoeka kandjeng toean besaar: aanduiding van de Gouverneur-generaal; letterlijk: de glans der schoenen van de verheven grote heer |
talie agel: touw vervaardigd uit repen bast van de gebang-palm |
tampaijang: martevaan, grote wijdmondige urnvormige pot |
tegal: min of meer hooggelegen, droog bouwland, vaak ook voor rijst |
tengatenga: in het midden; plaats halfverwege gelegen |
tipar: zorgvuldig bewerkt maar niet bevloeid rijstveld |
tjaeng, tjaing, tijang: hoeveelheid padi van 200 bossen, ongeveer 600 à 1200 kg in totaal |
tjidakko: kleine driehoekige lendendoek |
tjoetjoe: kleinkind |
tjonto: soort, model, monster |
toebier: geul, diepte |
toembak: maat voornamelijk voor brandhout, van 6 × 6 × 6 voet, ongeveer 7 m3 |
toemenggoeng: adellijke titel |
toetoep sadje, sadjie: dekschaal |
toean, toewan, heer |
tombokken: stampen; waarschijnlijk echter is op blz. 539 een maat bedoeld: zie toembak |
|
|