| |
| |
| |
Twee Maleise gedichten
Onder de dokumenten van het Multatuli-Museum bevinden zich een paar Maleise gedichten in handschrift van Eduard Douwes Dekker. Ze hebben hem in 1859 stellig gediend bij het schrijven van het verhaal over Saïdjah en Adinda, in de Max Havelaar, en speciaal voor de twee liederen die daarin voorkomen. (Werken I, blz. 241 en 248). In 1940 schreef E. du Perron hierover een artikel, dat aanvankelijk gepubliceerd werd in het ‘Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde’ (jaargang 1940, aflevering I), en in datzelfde jaar herdrukt als bijlage II in ‘De bewijzen uit het pak van Sjaalman’ (A.A.M. Stols-Rijswijk (Z.H.) z.j.). De teksten zijn aldaar echter niet geheel diplomatisch weergegeven.
Uit welke periode van Dekkers Indische loopbaan deze teksten afkomstig zijn valt moeilijk te beslissen; er is zelfs geen absolute noodzaak om te menen, dat beide teksten uit eenzelfde tijd dateren, ofschoon er een zekere overeenkomst ligt het feit, dat er op elk papier Arabische karakters staan. Het is duidelijk dat handschrift B moet zijn ontstaan na en zelfs naar aanleiding van handschrift A.
De tekst van handschrift A bevat een Maleis gedicht in voortreffelijke Arabische karakters; dit gedicht kan daarom noch door Dekker vervaardigd, noch zó door hem overgeschreven zijn. Alle gedeelten echter in Latijnse letters: de transcriptie, de woordverklaringen, de vertaling, zijn geheel van Dekkers hand. Het dokument maakt door inkt en indeling de indruk van op éen tijd te zijn ontstaan, d.w.z. door samenwerking van Dekker met een ons onbekende persoon.
Het gedicht van handschrift B is wel door Dekker vervaardigd, hetgeen niet enkel valt af te leiden uit kleine verbeteringen in de tekst, maar ook uit mededelingen in de Max Havelaar (Werken I, blz. 248, 314 en 363). Voor de datering komen vier pe- | |
| |
rioden in aanmerking: Sumatra 1842-1844, Bagelen 1846-1848, Menado 1849-1852 en Lebak 1856. De tijd in Natal en Padang valt m.i. te vroeg in Dekkers loopbaan om te kunnen geloven dat hij toen al voldoende Maleis kende om het te gebruiken zoals in handschrift B, niet feilloos maar toch met vaardigheid. Van de jaren in Poerworedjo is in literair opzicht nauwelijks iets bekend. De aard en de duur van Dekkers verblijf in Lebak maken het ontstaan van een Maleis gedicht aldaar minder waarschijnlijk. Wellicht komt Menado dus nog het meest in aanmerking. De mededeling van Mimi, dat Dekker dit Maleise gedicht in 1858 of 1859 te Kassel zou hebben geschreven (Brieven III blz. 17; Brieven WB III, blz. 8), moet op een misverstand berusten.
Daar het tweede lied van Saïdjah een zeer vrije bewerking is van handschrift B, leek het gewenst hiervan een woordelijke vertaling op te nemen om de vergelijking gemakkelijker te maken.
G.S.
| |
Handschrift A
Enkel vel folio, middendoor gevouwen en aan de voorzijde in twee kolommen beschreven: links een gedicht in Arabische karakters, rechts een transcriptie daarvan in Latijnse letters; onder deze beide teksten een dubbele rij woorden, telkens eerst in Arabische, daarachter in Latijnse tekens, en tenslotte de Nederlandse vertaling.
Van de keerzijde is de bovenste helft gebruikt voor het voortzetten van deze woordenlijst. De benedenhelft bevat een vrije vertaling van de tekst op de voorzijde.
Zowel in de transcriptie, als in de woordenlijst, alsook in de laatstgenoemde vertaling zijn enkele plaatsen open gelaten. In de hieronder afgedrukte tekst, die volledig en diplomatisch is op de Arabische karakters na, is dit door een reeks punten aangegeven.
Voorzijde, rechterkolom
Saija berdoedoek di pinggier soengie.
menengar jambang berboenji rami,
djantan menangis di kaijoe djatie;
soedahlah lama beroesak hatie.
diatas goenong, di bawa langit
| |
| |
memandang hoetan, meliehat boekit
saleikor boerong di tangkap orang
tjelaka saija poen tidakh koerang
gielang, gomilang baris sirih
meninggal sahaija s'aorang dirie
di tjioemlah orang djadie chialie
aorangl'ah saijang sakalie kalie
berpagar bintang bertjaja tjaija
adinda poelang kapada saija
handakhlah sjems terlaloe soeka
mendapat saija hilang doeka
maka dhoeloe adalah......
dimana sekarang berdjalan......
melatie dhoeloe haroemlah bawoe
angien tioplah melatie laijoe
dimana boelan boelan pernama
djanganlah boelan bermejga lama.
djikaloe boelan menîmboel poela
djika adinda...... bermoela.
| |
Voorzijde, benedenstrook
gambang. |
(gamelang) Inl: speeltuig |
berboenji. |
galmen, klinken |
boenji. |
galm, klank |
ramih, rameh. |
aangenaam, liefelijk. &c (ook: gezamenlijk, &c) |
djantan. |
mannetje (van dieren- |
djintan |
komijnzaad. |
memandang |
aanschouwen. |
van pandang. - |
|
beroesakh |
bekommerd zijn (?) |
(van soesah?) |
|
tiedakh |
neen, niet |
gielang |
} schitteren, glinsteren. |
gomilang |
} schitteren, glinsteren. |
baris sirih (?) |
laan van sirieboomen (? |
memanggal. |
uittrekken, afleggen |
menaggala. |
ploegen |
meningal |
verlaten, sterven (blijven?) |
| |
| |
| |
Keerzijde, bovenste helft
chaijalie |
denkbeeldig, - bedwelmd |
saijang |
medelijden &c. (ontroerd |
bertjaja. |
schitteren, glinsteren |
handakh |
willen, begeeren, |
sjems |
(Ar:) de zon. |
hilangh |
verliezen |
doeka |
smart |
...... |
|
...... |
|
hoaroemlah |
welriekend, rieken |
bawoe, bau |
geur |
tiop |
blazen, spelen (van de wind) |
lajoe |
verwelken, |
purnama |
het volle der maan |
bermejga |
bewolkt. |
mejga |
wolk |
djikaloe |
als, wanneer |
menimbol |
(timbol) drijven, aan de kim verrijzen, uit het water opkomen &c. |
poela |
weder, nog eens. |
djika |
als wanneer |
bagie |
(bagitoe) zóó, als |
bermoela |
eerst, het eerst, |
adinda |
vorstelijke jonger broeder of zuster. |
|
(meisjesnaam?) |
| |
Keerzijde, benedenhelft
Aan Adinda
Ik zit aan den oever van de rivier, ik hoor de speeltuigen vrolijk klinken, de mannetjes(-vogels) klagen (weenen) in de djatie-bosschen, (en) reeds lang is mijn hart bedroefd; boven de bergen (en) onder den hemel zie (ik) de bosschen en aanschouw ik de heuvelen; een enkele vogel (is) door den mensch gevangen, (en) er ontbreekt niets aan mijn verdriet. De laan der betelboomen schittert en glinstert en ik vertoef (hier) geheel alléén; de mensch wordt (ik word) bedwelmd (geraak in verrukking) door kussen, en men wordt (ik word) (daardoor) hevig aangedaan (heb daar-
| |
| |
mede medelijden). De sterren schitteren door de heggen, Adinda, kom (toch) bij mij, ik begeer (zoo) zeer hevig een' schat (opdat) ik mijne droefheid verlieze;......
En vroeger was er...... waar nu...... loopt, (en) de Melattie waassemde vroeger deszelfs geuren uit, (maar) (nú) speelt de wind (met) de verwelkte bladen. - Wanneer de maan vol (zal wezen), blijf (dan toch) o maan, niet lang bewolkt, (want) wanneer de maan wederom uit de kim zal rijzen, dan eerst (zal) Adinda eveneens (wederkomen).
| |
Handschrift B
Dubbel vel papier, waarvan alleen de eerste en tweede bladzijde beschreven, steeds op de linker helft. Op blz. 1 rechts boven bevinden zich enkele oefeningen in Arabische karakters, waarschijnlijk van Dekkers hand. De tekst heeft op enige plaatsen een doorhaling en een verbetering. Hieronder in de laatste versie weergegeven.
Liat lah badjing tjari pengidupan
Naik turon klappa, main kiri kanan
Putar, melompat, djato, naik, turon,
Sajabnja tida - tjepat kai burong.
Ontong terlalu, badjingku slamat,
Pasti njang tjari pengidupan dapat!
Saija sendiripun di hutang djati
Duduk, bernanti pengidupan hati.
Sudahlah perutnja badjingku kinjang -
| |
| |
Sudahlah lama masok di sarang,
Tapi slamanja djiwanja saija,
Hatiku paija - upi Adinda!
Liatlah kupu kupu kuliling,
Kai kambang warnu saijab gemiling.
Hatinja tjinta boenga kenari
Pasti kesaijangan harum di tjari.
Ontong terlalu, kupuku slamat
Apa njang tjari, tantuken dapat!
Saija sendiripun di utang djati
Duduk bernanti kesaijangan hati.
Sudahlah lama tjium kupu kupu
Bunga kenari tjinta terlalu
Tapi slamanja djiwanja saija
Hatiku paija - Upi adinda!
Liat mathari tjahaija tingie,
Tingie diatas bukit waringie.
Pannas terlalu turun di minta,
Tidor di lahut kaija bini dit tjinta.
Ontong terlalu mathari slamat,
Apa njang tjari tantuken dapat!
Saija sendiripun di hutang djati
Duduk bernanti diamlah hati.
Sudahlah lama turun mathari
tidor di lahut - trang sudah lari
Tapi slamanja djiwanja saija
Hatiku paija - upi adinda!
| |
| |
Kalu tralagie kupu kuliling
Kalu tralagie bintang gemiling
Kalu tralagie harum melatti.
Kalu tralagie kerasahan hati,
Kalu mathari djalanga salah,
Kulon dan wetan bulan di lupa -
Kalu di hutang tralagie binatang
Kalu adinda belom lagie datang, -
Nanti bidari saijabnja gellang
Turon di bumi tjari njang korang -
Nanti ketingalan badangnja saija
Hatiku paija - upi adinda!
Nanti bangkehku di liat bidari,
Pada sudarah menundjuk djari.
‘Liat di lupa saorang mati,
Mulutnja kaku tjium boenga melati,
Mari kit'angkat ia di soarga,
Njang sampeh matti nanti adinda
Djanganlah sungoh tingal di situ
Njang punja hati tjinta bagitu’. -
Dan lagi skali mulutku buka
Pangil adinda njang hatiku suka;
Tjium lagi sekali melati bunga
Dia njang kassi - upi adinda!
| |
| |
| |
Woordelijke vertaling van het vorenstaande. De woorden tussen haakjes zijn toevoegingen, nodig voor de zinsbouw; de cursieve woorden zijn varianten in de vertaling.
Mijn hart is diep-bedroefd!
Mijn hart is diep-bedroefd,
Zie toch de eekhoorn voedsel zoeken,
Klimmend, dalend (langs) de klapperboom, dartelend van links naar rechts,
Draaiend, springend, vallend, stijgend, dalend,
Zonder vleugels, snel als een vogel.
(Ge zijt) wel zeer gelukkig (fortuinlijk), mijn eekhoorn, (ik wens u) heil,
Stellig, wie voedsel zoekt, die krijgt het!
Ik, alleen in het djatibos,
Zit wachtend (op) het voedsel voor mijn hart.
Reeds is het buikje van mijn eekhoorn verzadigd -
Reeds lang (is hij) het nest ingegaan,
Maar voortdurend (immer) is mijn ziel
(En) mijn hart diep-bedroefd - Adinda!
Zie toch de vlinder rondfladderen,
Als een waroebloem schitteren zijn vleugels.
Zijn hart bemint de kenaribloesem,
| |
| |
Stellig is het de liefde van de geur, die hij zoekt.
(Ge zijt) wel zeer gelukkig (fortuinlijk), mijn vlinder, (ik wens u) heil
Wat ge zoekt, zult ge zeker krijgen!
Ik, alleen in het djatibos,
Zit wachtend (op) wat mijn hart liefheeft.
Reeds lang heeft de vlinder gekust
De kenaribloesem, zo zeer bemind,
Maar voortdurend (immer) is mijn ziel
(En) mijn hart diep-bedroefd - Adinda!
Zie de zon, (die) hoge gloed,
Hoog boven de waringie-heuvel.
Het is te warm, (en) te dalen wordt (door haar) gevraagd
Om te slapen in de zee als een echtgenote die bemind wordt.
(Ge zijt) wel zeer gelukkig (fortuinlijk), zon, (ik wens u) heil,
Wat ge zoekt, zult ge zeker vinden!
Ik, alleen in het djatibos,
Zit wachtend, het hart heel stil.
Reeds lang is de zon ondergegaan,
(En) slaapt in de zee, het licht is gevlucht.
Maar voortdurend (immer) is mijn ziel
(En) mijn hart diep-bedroefd - Adinda!
Als de vlinder niet meer rondfladdert,
Als de sterren niet meer schitteren,
Als de melattie niet meer geurt,
Als het hart geen gevoel meer heeft,
Als de zon verkeerd zou gaan,
De maan west en oost zou vergeten,
Als er in het woud geen beesten meer zijn,
Als mijn Adinda dan nog niet gekomen is,
| |
| |
Zal een engel, zijn vleugels schitterend,
Op de aarde neerdalen en zoeken naar al wat tekortkwam -
Dan zal mijn lichaam overgebleven zijn,
Mijn hart is diep-bedroefd - Adinda!
Dan zal mijn lijk (cadaver) door de engel gezien worden,
Aan zijn broeders zal hij (het) met de vinger wijzen.
‘Kijk, daar is een dode vergeten,
Zijn verstijfde mond kust een melattiebloem;
Kom, laten wij hem ten hemel dragen
Die tot hij dood was op zijn Adinda gewacht heeft,
Laat waarlijk (hem) daar niet achter
Die een hart bezat dat zó liefhad.’
Dan zal mijn mond zich nog eenmaal openen,
Roepen mijn Adinda, die mijn hart zo bemint,
Nog eenmaal kussen de melattiebloem
Die zij mij heeft gegeven - Adinda!
Mijn hart is diep-bedroefd,
|
|