d. Betrekkelijk den Regent van Lebak, zoodanige beschikking te nemen als Uwer Excellentie, op grond van de in het midden gebragte beschouwingen, oorbaar zal voorkomen.
Dit inlandsche Hoofd heeft volgens zijne eigene verklaring zich schuldig gemaakt aan onderscheidene ongeoorloofde heffingen van arbeid, geld en karbouwen tegen onevenredige of geene betaling.
Wel is waar brengt de Resident te regt, als verschooning dier handelwijze bij, dat de Regent, wegens zijn karig inkomen en den grooten nasleep van aanverwanten, volgelingen en bedienden, die hij onderhouden moet, in eene gedurige geld verlegenheid verkeert, dat voorts op zijn levensgedrag niets valt aan te merken; maar de erkende feiten van misbruik van gezag, kunnen desniettemin naar het oordeel van den ondergeteekende door het Gouvernement niet stilzwijgend worden voorbijgegaan.
In elk geval zou het een allezins schadelijken invloed uitoefenen op de leefwijze der Inlandsche ambtenaren in het algemeen, bijaldien aan den Regent van Lebak, in stede van afkeuring, een gunst bewijs werd gegeven, door kwijtschelding van het hem, bij besluit d.d. 30 September 1855 No. 19 verleende voorschot. Is de Regent van Lebak inderdaad niet bij magte om zijne noodzakelijke uitgaven te kunnen bestrijden, dan zou op een afzonderlijk voorstel van den Resident in overweging kunnen genomen worden, in hoeverre termen aanwezig zijn, om den termijn van terugbetaling van het genoten voorschot te verlengen en alzoo de maandelijksche korting op zijn traktement te verminderen.
De ondergeteekende heeft de eer uwer Excellentie te adviseren.
I. Het districtshoofd van Paroeng koedjang, in de afdeeling Lebak, Residentie Bantam, Raden Wira Koesoemo als zoodanig te ontslaan;
II. den Resident van Bantam aanteschrijven, om ten spoedigste eene voordragt intedienen, ter vervanging van Wira Koesoemo;
III. wat betreft de gevraagde goedkeuring op het gegeven ontslag aan de dessa's hoofden van Tjilegon Ilier en Bolang met namen Amsa en Armaija en de voorloopige ontheffing van den mantrie Agoes Abdul Madjied, den Resident overtewijzen tot de bevoegdheid hem toegekend bij besluit dd. 19 Mei 1847 No. 1.