dat hij den regent beschuldigt van misbruik van gezag door onwettige beschikking over den arbeid zijner onderhoorigen;
dat hij hem verdenkt van knevelarij door het vorderen van opbrengsten in natura, zonder of tegen willekeurig gestelde onvoldoende betaling;
en dat hij den demang van Parongkoedjang verdenkt van medepligtigheid aan bovenstaande feiten.
Om die reden stelt hij voor dien regent met den meesten spoed naar Serang te doen vertrekken en daarbij zorg te dragen, dat hij noch voor zijn vertrek noch gedurende de reize in de gelegenheid zij, door omkooping als anderzins te influenceren aan de getuigenissen, die hij zal moeten inwinnen; en den demang van Parongkoedjang voorloopig in arrest te nemen.
De Resident van Bantam is in de overtuiging,
dat in de handelingen van den assistent-resident van Lebak wordt gemist bezadigd overleg, beleid en voorzigtigheid, naardien hij, zonder voorafgaande raadpleging van den resident, onmiddelijk na de aanvaarding zijner betrekking, het hoofd van het inlandsch bestuur van Lebak gemaakt heeft tot het doelwit van bezwarende onderzoekingen;
dat, welk edele aandrift dien ambtenaar daartoe ook moge hebben geleid, de door hem verzamelde grieven, - de op eene dusdanige vague wijze geformuleerde aanklagt en de bloote verdenking van knevelarij, door hem resident niet van genoegzame kracht mogten worden beschouwd, om eenen inlandschen ambtenaar van dien stempel, den hoogsten in rang aanwezigen regent in de residentie Bantam, eenen zestigjarigen, doch nog ijverigen landsdienaar, aan naburige aanzienlijke regenten-geslachten vermaagschapt, over wien steeds gunstige getuigenissen waren uitgebragt, zonder voorkennis der regering aan eene hem moreel geheel vernietigende bejegening als de voorgestelde te onderwerpen;
en dat hij resident integendeel krachtig stuiten moest al hetgeen reeds op dien weg van overijling was verrigt.
In die overtuiging heeft de resident, na mondeling onderhoud, bij brief van 26 Februari 1856 La. O. geheim, aan den Adsistent-Resident van Lebak medegedeeld, dat hij in zijne voorstellen niet kan treden, dat hij zijne verrigtingen niet kan goedkeuren, en