Geheim.
No. 93.
Bijlage geene.
Rangkasbetoeng, den 28en februarij 1856.
Aan den Resident van Bantam.
Ik heb de eer gehad te ontvangen uwe spoed missive van 26 dezer L O. geheim, houdende hoofdzakelijk mededeeling:
dat Uwedg. gronden had om niet te treden in de voorstellen gedaan bij mijne ambstbrieven van 24 en 25 dezer No. 88 en 91; dat Uwedg. vooraf vertrouwelijke mededeeling had gewenscht;
dat Uwedg. niet goedkeurde mijne verrigtingen in die beide brieven omschreven;
En bevattende ten slotte eenige bevelen.
Ik heb thans de eer gelijk trouwens reeds in de conferentie van eergisteren mondeling geschiedde, nogmaals ten overvloede te verzekeren:
dat ik volkomen eerbiedig de wettigheid des gezags van Uwedg. waar het geldt de keuze al of niet te treden in mijne voorstellen; dat de ontvangene bevelen met stiptheid en des noods met zelfverloochening worden, en zullen worden nagekomen, als ware Uwedg. tegenwoordig bij al wat ik doe of zeg (juister bij al wat ik nalaat of niet zeg).
Ik weet dat Uwedg. op mijne loijauteit ten deze vertrouwt.
Doch ik neem de vrijheid ten plegtigste te protesteren tegen den minsten zweem van afkeuring omtrent éénige handeling, éénig woord, éénige zinsnede, door mij in deze zaak verrigt, gesproken of geschreven.
Ik heb de overtuiging mijn pligt te hebben gedaan - in doel en wijze van uitvoering geheel mijn pligt, - niets dan mijn pligt, - zonder de minste afwijking.
Lang had ik nagedacht voor ik handelde (dat is voor ik onderzocht, rapporteerde en voorstelde) en als ik in iets het minste zou gefaald hebben - in overijling faalde ik niet.
In gelijke omstandigheden zoude ik opnieuw (iets sneller echter) geheel, - letterlijk geheel hetzelfde doen en nalaten.
Al ware het zelfs dat eene hoogere magt dan die van Uwedg. iets afkeurde in wat ik deed (behoudens welligt het eigenaardige van mijnen stijl die een deel uitmaakt van mij zelf - een gebrek waarvoor ik zoo min verantwoordelijk ben als de stamelaar,