[26 februari 1856
Missive van Brest van Kempen aan Dekker]
* 26 februari 1856
Missive van Resident Brest van Kempen aan Dekker. (Bescheiden 1900, blz. 121; Bescheiden 1908, blz. 230). Afgedrukt volgens de laatstgenoemde publikatie.
Van dit stuk bestaat een afschrift gemaakt door de klerk Rhemrev, dat nergens noemenswaard van de onderstaande tekst verschilt. (M.M.) Op dit afschrift noteerde Dekker bij het begin van de laatste alinea: Nota van D.D. Hij had juist bij die ontmoeting die vragen gedaan en dat geld gegeven!
Spoed.
Geheim.
La. O.
Serang, den 26en Februarij 1856.
Aan den Adsistent Resident van Lebak.
In verband met het op heden reeds mondeling aan Uedg. te kennen gegevene, heb ik de eer Uedg. in beschikking op Uwe missives van 24e en 26e dezer No. 88 en 91 te melden:
dat ik op grond van de Uedg. bekend gemaakte redenen niet kan treden in de door Uedg. sub 1-4 Uwer eerst aangehaalde missive voorgestelde maatregelen, - en dus ook niet in het verhinderen van den Regent van Tjanjor in zijn voornemen tot het bezoeken der afdeeling Lebak;
dat ik mede niet kan goedkeuren Uwe verrigtingen bij die beide brieven omschreven, en dat ik integendeel had gewenscht, dat Uedg. in stede van eene gewigtige aangelegenheid als deze, aan te vangen en voor te bereiden op de wijze zooals door Uedg. heeft plaats gehad, mij door tijdige vertrouwelijke opening van zaken en raadpleging, in de gelegenheid had gesteld, daaraan verder zoodanige rigting te geven, als ik zoude hebben oorbaar geacht;
dat ik daarom in den tegenwoordigen stand der zaak wenschende te voorzien, Uedg. bij deze nadrukkelijk opdraag, zich van alle verdere verrigting in deze te onthouden en dus van Uwe zijde alles te vermijden, wat het welligt reeds opgewekte vermoeden, als zoude er tegen den Regent van Lebak eenig onderzoek aanhangig zijn, verder voedsel zoude kunnen geven.
Om daartoe mede bevorderlijk te zijn heb ik dan ook bij mijne ontmoeting heden ochtend met den Regent van Lebak, zelfs den schijn vermeden, als waren mij geschreven Uwe beide meer