[25 maart 1855
Rekest van Dekker aan de Minister van Koloniën]
25 maart 1855
Rekest van Dekker aan de Minister van Koloniën. Zeven bladzijden schrift. (Algemeen Rijksarchief, 's-Gravenhage. Fotokopie M.M.)
De bijlagen, in deze brief vermeld, zijn niet teruggevonden. Op blz. 1 van dit rekest staat een aantekening in potlood; de tekst daarvan is afgedrukt na deze brief. De maand: December, moet een vergissing zijn voor januari.
bijl.
twee.
Aan Zijne Excellentie den Heere
Minister van Kolonien te 's Gravenhage
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen:
Eduard Douwes Dekker, Oost Indisch ambtenaar met verlof in Nederland:
Dat hij door het ontvangen van Uwer Excellentie's dispositie van gisteren La. A. No. 11 zich in zware bekommering gedompeld ziet;
Dat bij het verzoek gedaan in zijn rekest van den 21o dezer, strekkende ter erlanging van een voorschot, in de meening verkeerde dat het toestaan hiervan - hoezeer altijd eene gunst - evenwel niet buiten alle regelen was, en derhalve zich gevleid had dat zulks hem niet zoude geweigerd worden, waarom hij dan ook in zijn verzoekschrift vermeend heeft niet te moeten uitweiden over de gronden waarop hij geloofde dat verzoek te mogen baseren;
Dat hij, thans in Uwer Excellentie's geciteerde beschikking lezende dat er tot de inwilliging van zijn verlangen geene gronden bestaan, zich verpligt acht Uwe Excellentie andermaal te adieren met de eerbiedige doch dringende herhaling van hetzelve, onder mededeeling van omstandigheden die hem de hoop doen voeden dat Uwe Excellentie welwillend zal gelieven terugtekomen op Hare afwijzende beschikking van 24 dezer;
Dat namelijk de adressant in de maand November Jl. het uitzigt had, nog vóór zijn vertrek naar Nederlandsch Indie eene zaak ten einde te brengen die voor hem van het hoogste belang was, en waarom hij Uwe Excellentie toenmaals verzocht om eerst later, en wel over den zoogenaamden landweg naar Indie te retourneren, hetgeen hem door Uwe Excellentie goedgunstig is toegestaan;