daar ik den ganschen dag te huis zit heb ik weinig noodig, en Crone heeft, zoo als behoort, zijne kleederen ter mijner dispositie gesteld.
Lieve Everdine, ik heb u zoo met al mijn hart lief. Alles wat niet van u is staat mij tegen, alles verveelt mij. Ik was vroeger onder jongelui nog al vrolijk, dat is geheel over. Het is mij niet de moeite waard mede te spreken. Crone zegt ook dat ik zeer veranderd ben bij vroeger, en dit is waarlijk goed. Ik wil en mag geen genoegen hebben buiten u.
Dezen nacht en den vorigen heb ik gedroomd. Gister nacht werd ik op eens klaar wakker, hetgeen mij als ik geheel wel ben nooit gebeurt. Ik meende zeer hard te hooren roepen: Teddy! In Holland noemde Jan mij altijd zoo, in plaats van Eduard. Ik heb u al eens meer geschreven dat alle menschen eenigzins bijgeloovig zijn. De meeste willen het maar niet bekennen omdat de geest der eeuw wil dat men den esprit fort uithangt. Onthoud dit nu eens, lieve Everdine, dat ik meen in den nacht van 19-20 Januarij door mijn broeder Jan geroepen te zijn.
Van nacht droomde ik dat gij mij schreeft dat gij het besluit hadt ontvangen van 11 Januarij en dat gij om die f1.20 te betalen aan van Heeckeren geld hadt gevraagd, expres om hem te doen zien dat gij geene rancune tegen hem hadt.
Ik ben nog altijd zenuwachtig en niet zonder hoofdpijn. Ik heb mij dat vertrek van P.S. wat sterk aangetrokken, en het heeft mij geen goed gedaan dat ik mij zoo bedwongen heb. Ziek ben ik echter niet, en daar ik nu hier zeer stil en zonder aandoeningen leef, zal dit alles wel weer in orde komen. Zonderling is het hoe die grief op mijn gestel gewerkt heeft. Het komt omdat ik nog niet gewoon ben mij in te houden. Later zal dat wel beter gaan.
Ik ben hier bijna nog niet de deur uit geweest. Ik zal mij morgen ochtend vroeg laten wekken om te gaan wandelen. De environs zijn hier heerlijk.
Ik heb diep medelijden met van der Hucht, maar dit neemt niet weg dat hij wonderlijk handelt. Ik heb daarvan weder een voorbeeld gezien dat mij vreesselijk hindert. Van Heijst had ca. fl. 25 schuld aan den chinees op Tjitjoeroek; op Batavia sprak hij mij daarover, hij kwam geld te kort om dat te betalen. Ik zeide dat