toch de lieve Mevrouw Holle heel vriendelijk en zeg dat ik het paard geménageerd heb, zoodat ik eerst vrij laat (eergisteren avond) hier ben aangekomen. Ik stapte in het Logement af en liet den jongen naar den Heer Crone gaan; waarop ik ten antwoord kreeg dat Zed. naar Batavia was; ik moest dus wel in het Logement blijven. Gisteren avond hoorde ik echter dat Crone wel degelijk tehuis was, en heden morgen vroeg is hij bij mij geweest, en heeft mij dadelijk te logeren gevraagd, hetwelk ik om onkosten te vermijden heb aangenomen.
De Gouverneur en de Algem. Secretaris zijn beide op reis. Men denke dus niet dat mijne reis naar Buitenzorg heeft plaats gehad omdat ik een dier Heeren spreken wilde.
Uw briefje dat gij mij hebt nagezonden, ontving ik op Tjitjoeroek. Het deed mij regt goed, lieve engel, - ik had wel eenige opbeuring noodig, want ik was zeer ontstemd. Ik was innig bedroefd, en ben nog even van plan geweest om terug te keeren en U te vragen of gij met mij wildet medegaan. Het is goed dat ik dit heb laten varen - want dit zoude op het oogenblik eene excentrieke stap zijn. Ik ben nog altijd verdrietig, zoo als gij wel kunt nagaan, - en het is waarlijk niet goed van mij, want al is het op het oogenblik onaangenaam, - de toekomst kan niemand ons ontnemen. Ik ben niet regt wel, maar wat mij scheelt, weet ik zelf niet. Ik geloof overspanning. Ik zal spoedig weder schrijven, en meer. Ik verzoek U ernstig mij niet te verbergen als men U iets onaangenaams mogt aandoen, of Henriette & Sophie. Als dit gebeurt, moeten er maatregelen genomen worden - Verhaal mij alles, en vrees niet voor onberaden stappen - gij hebt gezien dat ik mij wel kan inhouden... In weerwil mijner verdrietige stemming ben ik toch gelukkig in de overtuiging uwer liefde. - Wees niet stug jegens Van Heeckeren - het zoude mij grieven als men dacht dat ik U tegen hem had opgezet. Groet de meisjes, - Henriette en Sophie vooral. Ik ben een beetje koortsachtig zoo als gij aan mijn schrift wel zult kunnen zien, - en daarom schrijf ik heden maar weinig. Vaarwel mijne Everdine, vertrouw er vast op dat ik U innig liefheb, - en troost U met onze toekomst.
Uw Eduard.