alles uit een geheel ander oogpunt, en brengt alles met datgene in verband wat ons hart bezighoudt. Er is iets heiligs in eene soort van vereering die toch niet stootend is voor het godsdienstig gevoel; liefde is eene soort van godsdienst. Mag ik het zeg dat ik die u waarschuwde voor dweepen, zelf dweep? En toch het is zoo, ook ik kan mij niet voorstellen dat onze toekomst teleurstelling wezen zal. Lieve, lieve Everdine, wat zullen wij gelukkig zijn!
Weet gij wel dat wij heel anders beminnen dan anderen. Vindt ge ook niet? Ik ten minste kan mij niet verbeelden dat die honderden menschen die er dagelijks trouwen, zóó zijn als wij. Elk ander meisje zou mij te flaauw wezen, en ik zoude ook wel eens willen zien dat gij iemand vondt die u zoo innig lief had als ik. En dat alles door die kennismaking met Van Heijst. Maar ik zoude daar alweder mijne arme Cateau vergeten.
De brief welke gij het voorlaatst ontvingt, eindigde daarmede dat ik zeide: Ik geloof dat zij mijn hulp inroept. Ik ontving dien morgen een briefje waarin zij mij om papier vraagde: want, stond er, ik moet mijn vader schrijven dat mijn vertrek van hier op den 20sten bepaald is.’
Woensdag. Ik heb het zoo drok gehad 's morgens en 's avonds, heden is postdag. Ik haast mij een beetje, anders blijft de brief liggen. Zij had dan ongenoegen gehad met mevrouw P. die haar op eene zeer harde, onkiesche manier gezegd had, dat zij maken moest dat zij weg kwam. Nu wist zij niet waar ze heen moest. Haar vader was op Batavia, doch had geschreven dat hij haar niet ontvangen kon. Zij heeft mij om raad gevraagd, die waarlijk moeijelijk te geven was, daar ik haar zoude compromitteeren als ik toonde te veel belang in haar te stellen. Dit belette echter niet dat men begon te denken dat er tusschen ons een soort van engagement bestond. Ik heb dit gecoupeerd door eenige dagen geleden tegen Permentier te zeggen dat hij haar daaromtrent met rust moest laten, want dat zij hem de waarheid gezegd had. Ge moet weten dat men haar gevraagd heeft of er iets tusschen ons bestond, toen zeide zij wel hoe zou dat kunnen de heer D. is immers geëngageerd. Maar daarop had men gezegd dit niet te gelooven ‘want dan kon ik niet zoo familiaar met haar zijn’ etc. Ik bemoei mij nu voor het uiterlijke