| |
| |
| |
Brieven en dokumenten
[1 oktober 1844
Advies van de Alg. Rekenkamer aan de G.-G. inzake de missive van Michiels van 19 juni]
* 1 oktober 1844
Advies van de Algemene Rekenkamer aan de Gouverneur-Generaal inzake de missive van Michiels, dd. 19 juni. (Bescheiden 1910, blz. 276)
Het aan het eind vermelde Art. 49 luidt aldus: ‘De rekenpligtige ambtenaren, welke zich bij eenige uitspraak van de algemeene rekenkamer bezwaard achten, kunnen hunne bezwaren aan den Gouverneur-Generaal indienen, teneinde vervolgens door eene kommissie van vijf leden, bestaande uit enz., te worden beoordeeld.’ ‘Dit beroep der rekenpligtigen zal echter moeten plaatsvinden binnen 3 maanden nadat de beslissing der Kamer te hunner kennis zal zijn gekomen, zullende enz.’ (Bescheiden 1910, blz. 281 noot)
No. 2947/79
Batavia den 1sten October 1844.
Aan Zijne Excellentie den Gouverneur Generaal van Nederlandsch-Indië.
Kommissariaal van den 16e Augustus 1844 No 1077. (Missive van den Algemeenen Secretaris.)
Last, om te dienen van berigt en consideratien, op de Missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust van den 19e Junij jl. No. 1399, betreffende de voor den Raad van Justitie te Padang tegen den gesuspendeerden Kontroleur der 2e klasse ‘E. Douwes Dekker’ gevoerde Procedure, ter zake der in zijne administratie van 's Lands Kas te Natal, achtergelaten tekortkomst.
Berigt en Consideratien van de Algemeene Rekenkamer.
Blijkens hiernevens vermelde Missive van den Gouverneur van Sumatra's Westkust en de daarbij overgelegde bijlagen, is door den gesuspendeerden Kontroleur ‘E. Douwes Dekker’ op den 3en Mei 1843, als Kashouder te Natal, aan den agent van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij aldaar een wissel
| |
| |
afgegeven op 's Lands Kas te Aijer Bangies, groot f8931.92 kopergeld, welke aldaar op den 15e daaraanvolgende tot dat bedrag is betaald geworden, terwijl dezelve door den genoemden Kashouder is ingenomen met slechts f 6825.92 Koper of met f2.106. - Koper minder dan had behooren te geschieden. - De Gouverneur bij zijne missive van den 30e December 1843 No. 2828, deze verkeerde handeling gebragt hebbende ter kennisse van den Fiskaal bij den Raad van Justitie te Padang, met verzoek om in deze zaak het regt en de belangen van het Land waartenemen, heeft vervolgens op de door dien Fiskaal, naar aanleiding van het Besluit des Gouverneurs van den 25e Mei jl. No. 1095, waarbij de tot de zaak betrekking hebbende stukken in zijne handen waren gesteld, ten fine van ambt en pligtsbetrachting, geopperde vraag of hij eene Crimineele vervolging moest institueren, aan denzelven onder toezending der Missive van den Algemeenen Secretaris van den 22e Maart jl. No. 387, opgemerkt dat het de intentie was, de tegen den Kontroleur E. Douwes Dekker aangevangen (Civiele) Procedure voorttezetten, ten gevolge waarvan dan ook door den meergenoemden Fiskaal, eene Civiele actie voor den Raad van Justitie is ingesteld geworden, in welke op den 6en Juni jl. een vonnis is geslagen, waarbij de genoemde Raad zich incompetent verklaart.
Dit vonnis, hetwelk - wat de Gouverneur van Sumatra's Westkust, daartegen ook moge aanvoeren - geheel berust op de nopens het stuk der Comptabiliteit bestaande Wetten en bepalingen had kunnen worden vooruitgezien, en is de vertraging, welke de afdoening dezer zaak daardoor ondervindt, evenals het nadeel hetwelk daaruit voor den Lande mogt voortvloeijen, alleen een gevolg is van den verkeerden loop, welke in de eerste plaats door den Fiskaal, en in de tweede plaats, door den Gouverneur aan deze zaak gegeven is.
Bij Art: 5 van het Provisioneel Reglement op de Contrôle over de Comptabiliteit en de Financien ter Westkust van Sumatra verhandeld bij het Gouvernements Besluit van den 22e October 1840 No. 14, is bepaald, dat, ingeval de Ambtenaar belast met de Contrôle over de Comptabiliteit geen genoegen neemt met de ontvangen antwoorden op zijne aanmerkingen, de betrokken Autoriteiten of Comptabele Ambtenaren, bij een besluit van
| |
| |
den Gouverneur voorloopig en in afwachting der beslissing van de Algemeene Rekenkamer, zullen worden belast, met de Ongeautoriseerde Uitgaven, en het redresseren der verkeerde posten, of herstellen van begane abuizen, hen zal worden bevolen, terwijl volgens art: 49 der bepalingen op het beheer van 's Lands geldmiddelen (Staatsblad van 1831 No. 71), wanneer de, door de rekenpligte Ambtenaren ingebragte bezwaren, tegen eenige uitspraak van de Algemeene Rekenkamer, ongegrond mogten worden bevonden, of zij de bij de Wet voorgeschreven of hun nader toegestane termijn om die bezwaren te doen gelden, hebben laten verloopen, en mitsdien door het Gouvernement de voldoening aan het Besluit der Kamer is bevolen, de Directeur Generaal van Financien alsdan voor de invordering der opgelegde belasting zal zorgen, desnoods toor tusschenkomst van het Officie-fiscaal, hetwelk zoo noodig van den Raad van Justitie executorie tegen den rekenpligtigen zal verzoeken, en die, na dezelve te hebben verkregen, tegen den rekenpligtigen zal dirigeren, zonder dat echter over de validiteit der zaak zelve, op de in het hoogste ressort gelegde belasting, voor de Justitie zal kunnen worden geprocedeerd.
Naar aanleiding van deze bepaling had de Fiskaal bij den Raad van Justitie te Padang, bij het ontvangen van des Gouverneurs missive van 30 December 1843 No. 2828, het er voor moeten houden, dat de daarin vervatte mededeeling hem werd gedaan, zooals ook het Besluit van den Gouverneur van den 25e Mei jl. No. 1095 bewijst, tenfine van ambt en plichtsbetrachting, en dat hij alzoo verpligt was te onderzoeken en te beoordeelen, of de handeling waaraan de Controleur Douwes Dekker zich had schuldig gemaakt, eene daad daarstelde, welke overeenkomstig de hier te Lande vigerende Wetten, Crimineel behoorde vervolgd te worden, en casu quo, de Instructie daarvan te entameren, dan wel de stukken den Gouverneur weder aantebieden, ten einde de zaak den gewonen administrativen loop te doen nemen, door een provisioneel besluit van belasting uittevaardigen, en nadat door het Gouvernement de voldoening aan hetzelve zou zijn bevolen, de Executie daarvan te doen plaats hebben, in stede van gelijk door hem is gedaan, aan den Gouverneur te vragen wat hij te doen had, en vervolgens voor den Raad van Justitie
| |
| |
eene Civiele Actie te doen institueren, welke zoo lang daarin volgens de Kracht van Wet hebbende regelen van Comptabiliteit geen besluit van belasting bestond, niet van deszelfs competentie was. De omstandigheid dat de Gouverneur hem deze wijze van behandeling als 't ware heeft voorgeschreven, kan den hierbedoelden ambtenaar niet tot verschooning strekken, daar hij zijne pligt had behooren te kennen, en in allen geval had moeten begrijpen, dat het nimmer de bedoeling konde wezen, eene vervolging te doen institueren welke met de bestaande Wetten en bepalingen in strijd was, en derhalve vruchteloos moest afloopen.
Zoo de handeling van den Fiscaal in deze, zeer bevreemdend is, niet minder onbegrijpelijk is het, hoe dat de Gouverneur de in zake van Comptabiliteit bestaande voorschriften, zoo geheel uit het oog heeft verloren, of beter gezegd, hoe die Hoofd-Ambtenaar kan beweren, dat de gezegde voorschriften, als slechts doelende op verkeerde en ongeautoriseerde Uitgaven ter goeder trouw, en geenszins op het misbruik en te zoek maken van 's Lands gelden op eene onverantwoordelijke wijze, niet op de onderwerpelijke handeling van den Ambtenaar Douwes Dekker van toepassing zouden zijn, terwijl hij, door op de vraag van den Fiskaal, of die zaak Crimineel moest worden vervolgd, te antwoorden, dat de aangevangen (Civiele) procedure moest voortgezet worden, de handeling van den voornoemden ambtenaar niet uit het laatst bedoeld bezwarend oogpunt, maar veeleer als eene Administratieve fout beschouwde, vermits toch anders voor hem geene termen konden bestaan, om de zaak aan eene Crimineele vervolging, zooals de fiskaal ten oogmerk schijnt te hebben gehad, te onttrekken. De Gouverneur doet het wel is waar voorkomen, tot deze meer zachte behandeling geleid te zijn, door de missive van den Algemeenen Secretaris van den 22e Maart jl. No. 387, doch vruchteloos wordt daarin eene zinsnede gezocht, welke de door hem daaruit gemaakte gevolgtrekking kan wettigen, en het is niet aanneembaar, dat met het daarin voorkomende nopens het voortzetten der aangevangen procedure, eene met de bestaande bepalingen strijdende Civiele vervolging, zoude zijn bedoeld geworden. Instede van derhalve den Fiskaal eenen verkeerden weg aantewijzen, had de Gouver- | |
| |
neur beter gedaan, hem op zijne vraag, over de wijze van behandeling der zaak, met referte tot deszelfs Besluit van den 25n Mei jl. No. 1095 eenvoudig te kennen te geven, dat hij in deze had te handelen zoo als zijn ambt en pligt gebood, en alzoo de beoordeeling in hoever de zaak termen tot eene Criminele vervolging opleverde, aan den Fiskaal
tot wiens attributen zulks behoorde over te laten.
De Algemeene Rekenkamer zich tot de mededeeling van het bovenstaande bepalende, in voldoening van den haar gegeven last, om in deze te dienen van berigt en consideratien, daar zij het bij de duidelijkheid der in deze bestaande bepalingen, onnoodig beschouwt, om het erroneuse der meening van den Gouverneur van Sumatra's Westkust, dat de Raad van Justitie over de deugdelijkheid der onderwerpelijke vordering op den Ambtenaar Douwes Dekker had kunnen en behooren te oordeelen, verder aan te toonen, vermeent echter niet te mogen eindigen zonder, ofschoon zulks niet van haar gevraagd is, Uwe Excellentie te hebben kenbaar gemaakt, hoedanig alsnu, naar haar inzien, de zaak tot eene in het belang van den Lande gevorderde afdoening te brengen is, en zij neemt derhalve de vrijheid Uwe Excellentie onder weder aanbieding der in hare handen gestelde stukken, eerbiedig in overweging te geven, om, ten ware Uwe Excellentie mogt verlangen, dat het doen institueren van eene Criminele vervolging alsnog nader door de daartoe bevoegde autoriteiten worde beoordeeld, de stukken we der te doen stellen in handen van de Algemeene Rekenkamer, met aanschrijving om bij voorloopige Examinatie der Kasverantwoording van Aijer Bangies, van welke Natal een onderdeel uitmaakt, over het 2e kwartaal 1843, den gesuspendeerden Kontroleur der 2e klasse E. Douwes Dekker, als gewezen Kashouder te Natal ter zake van de door hem op den 3e Mei 1843, aan den Agent van de Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij afgegeven en bij 's Lands Kas te Aijer Bangies uitbetaalde wissel groot f8931.92 Koper, welke door hem is ingenomen met slechts f6825.92 koper te belasten met het verschil tusschen deze beide sommen, of met een bedrag van f 2106. - koper, en om, nadat de termijn vastgesteld bij Art: 49 der bepalingen op het beheer van 's Lands geldmiddelen (Staatsblad van 1831 No. 71) zal zijn verstreken, zonder dat daar- | |
| |
van door de belanghebbende
tot het indienen zijner bezwaren tegen die belasting is gebruik gemaakt, daarvan aan Uwe Excellentie kennis te geven, ten einde de Executie van dat besluit bevolen en tot voldoening aan het zelve, desnoods tot Civiele gijzeling toe geprocedeerd worde.
De Algemeene Rekenkamer: Stammler.
|
|