Dekker wachtende op herplaatsing
Teruggekeerd in Batavia heeft Dekker aanvankelijk onderdak gevonden bij een van zijn oude vrienden, misschien Hoogeveen Jr., misschien Keuchenius. In ieder geval heeft hij contact gezocht met de vroegere directeur van de Algemene Rekenkamer, J.P.C. Ruloffs, toen Directeur-Generaal van Financiën. Aan diens bemiddeling heeft Dekker, blijkens de ons bekend geworden missives, stellig meer te danken dan hij zich ooit bewust is geweest. Niettemin heeft het nog elf maanden geduurd eer men hem zijn ambtelijke loopbaan liet voortzetten.
Van deze maanden heeft Dekker er vier of vijf gevuld met werkzaamheden als volontair aan het Departement van Producten en Civiele Magazijnen, waarvan toen de heer Pahud directeur was (Brief 19 januari 1846; Rekest 2 februari 1846). Ofschoon hij door een hem toegekend wachtgeld ter grootte van een derde van zijn laatst genoten salaris voor de ergste nood gevrijwaard was, bleef deze tijd uitermate moeilijk. Van zijn leven en zelfs van zijn verblijfplaats gedurende een aantal maanden is in het geheel niets bekend. Zeker heeft hij erover gedacht, ontslag te vragen uit 's lands dienst en een betrekking te zoeken op een particuliere onderneming.
Dat Dekker in deze tijd te Batavia zowel zijn vader als zijn broer Jan heeft ontmoet, en aan deze laatste de wederwaardigheden van zijn nabije verleden heeft verteld, blijkt uit de brieven van 5-8 november en 30 november 1845. In deze zelfde periode behoort ook het verhaal betreffende zijn vriend Mispelblom Beyer, te vinden in de brief van 26 januari 1846, en misschien ook de anekdote over een geweigerde lening van tachtigduizend gulden, reeds vermeld op blz. 66.
Door een wederzijdse vriend, Frans Marinus van Heyst, is Dekker in kennis gekomen met Willem van der Hucht, die sinds 1843 als theeplanter op Parakan Salak in de Preanger Regent-