beplant stukje grond dat misschien over vijf of zes jaar vruchten zou afwerpen, en dat nog slechts dan wanneer voor de jonge ranken eene aanhoudende, nauwkeurige zorg zoude worden gedragen. Wanneer de buitendien niet zeer opgewekte énergie van den Inlander nog door iets kan worden teneêrgeslagen, dan voorzeker is het op die wijze.
Men zeide mij in antwoord op mijne vraag waarom de arbeiders geen sawa's aanlegden, ‘men heeft te veel met de pepertuinen te doen om daaraan te denken.’ Dit nu geloof ik niet. Ik geloof dat er ook bij eene volmaakt goede bezorging der tuinen, wel 2 dagen in de week tot eigen arbeid zouden overschieten, hoeveel te meer nu, daar de aanplantingen verwaarloosd worden. Ik geloof dat men weinig of niet werkt, evenmin in de pepertuinen als in de sawa, maar ik geloof tevens zooals ik boven zeide dat geknakte énergie van die werkeloosheid oorzaak is.
Indien mijne beschouwing juist is (en in een tegenovergesteld geval verzoek ik beleefdelijk door Uwedg te worden teregt gewezen) dan moet vóór alles die énergie voor zoo verre dit bij den Inlander mogelijk is weder worden opgewekt; Men moet voor den arbeider eene meer lagchende toekomst, een vrolijker vooruitzigt daarstellen, en in dit geval een aanvang maken met hem te voeden.
Eenige uit dit principe voortvloeijende voorstellen zal ik opschorten tot ik van Uwedg antwoord op deze missive zal bekomen hebben en mij heden alleen tot het laatst aangehaalde, nopens de voeding namelijk bepalen.
Ik verzoek Uwedg mij te autoriseren om van Battahan, waar naar ik verneem padi voorradig is, eene hoeveelheid van dat artikel te doen aanvoeren, om voorloopig te doen voorzien in de behoefte aan voeding der arbeiders in de pepertuinen te Panarakan, Taloh Baleh en Panjoelaman, zullende ik Uwedg nadien adiëren met een voorstel nopens de wijze waarop de aldus gemaakte onkosten den lande zouden kunnen worden gerestitueerd.
Een ander gedeelte van Uwedg missive 14 februarij JL no. 180/40 nopens het bijhouden eener contrôle op de werklieden wordt beantwoord bij mijn schrijven van heden No. 138.
D.