Pro Justitia.
Proces verbaal.
Op heden, Dingsdag den vijftienden Februarij des jaars 1800 drie en veertig:
Compareerde voor mij, Andries Victor Michiels, Colonel Civiel en Militair Gouverneur ter Westkust van Sumatra, in tegenwoordigheid van den fiscaal bij den Raad van Justitie te Padang Mr. Arie Prins, zoomede van den Controleur der 2e klasse belast met het Civiel bestuur te Nattal, Eduard Douwes Dekker en geassisteerd met den Jaxa van Bencoelen orang kaija, Tamba Toea.
De persoon van Mohammad Natal, toeanko besaar (hoofd regent) van Nattal.
Dewelke op de hem voorgehoudene onderstaande vragen heeft geantwoord gelijk onder ieder derzelve staat uitgedrukt.
V. Zijt gij bereid en belooft gij op alle de vragen, welke u zullen gedaan worden opregt, zonder eenige achterhoudendheid of zonder de waarheid in eenig opzigt te kort te doen, te zullen antwoorden?
A. Ja, daartoe ben ik bereid en dat beloof ik.
V. Zijt gij op uwe Conscientie overtuigd dat Pamaga het doel gehad heeft u om het leven te brengen?
A. Neen: ik geloof niet dat die man met kwade voornemens bij mij gekomen is; alleen dat hij ziek of krankzinnig was.
V. Maar heeft hij dan niet zijne sewa tegen u getrokken?
A. Hij heeft wel zijn sewa getrokken, en daarmede bewegingen gemaakt, en daarop is het wachtvolk op de vlugt gegaan.
V. Heeft hij toen, na het vlugten van het wachtvolk geen poging gedaan u te treffen?
A. Neen, hij is voortgegaan met bewegingen te maken en zijne sewa te zwaaijen, waarna hij zelf is weggeloopen: maar ik geloof niet dat hij ook toen kwade voornemen jegens mij koesterde.
V. Was Jang die Pertoean nog op Nattal toen de zaak voor den rappat onderzocht is?
A. Ik geloof dat die reeds naar Padang vertrokken was.
V. Hoe heeft de toeanko, die zelf verklaard heeft niet te veronderstellen dat Pamaga kwade voornemens jegens hem had zijn vonnis kunnen teekenen?
A. Ik ben nog een kind.