Nadat aan zijn werkzaamheden bij de firma Van de Velde een eind was gekomen, vertrok Eduard op zondag 23 september 1838 met de boot ‘Dorothea’ waarop zijn vader kapitein en zijn broer Jan stuurman was, naar Java.
De autentieke gegevens uit deze eerste achttien levensjaren van Eduard Douwes Dekker zijn gering in aantal. Zij kunnen echter worden aangevuld door belangrijke, hoewel steeds kritisch te hanteren anekdotische mededelingen, zoals die voorkomen in Dekkers latere brieven, vooral de verlovingsbrieven uit 1845-1846, en voorts in aantekeningen die Dekkers tweede vrouw, Mimi Hamminck Schepel, omstreeks 1870 heeft gemaakt, kennelijk onder de onmiddellijke indruk van jeugdherinneringen welke haar man aan haar of aan vrienden verteld had. Een laatste, karige bron tenslotte ligt voor de litterair-historicus in mededelingen van derden, hetzij tijdgenoten of lateren, een bron uiteraard, die des te minder betrouwbaar wordt naarmate de tijdsafstand groter is.
Wat de onmiddellijke omgeving van Eduard Douwes Dekker als opgroeiend kind betreft, zo vindt men gegevens over:
zijn ouders - in de brieven van 19-22 oktober 1845, 5-8 november 1845 en 30 november 1845, en voorts in Idee 672 (Werken IV, blz. 408); |
zijn zuster en broers - in de brieven van 19-22 oktober 1845 en 5-8 november 1845; |
zijn bijnaam Teddy - in de brief van 20-21 januari 1846. |
Een klein aantal herinneringen, in brieven en boeken verspreid, betreffen Eduards kinderjaren vóor 1832. Ze lopen uiteen van kleding tot politiek, van de tuinman tot God. Zo vindt men gegevens over:
zijn insteekpakje - in de noot op Idee 365 (Werken II, blz. 716); |
het wonen op de Haarlemmerdijk - in de brief van 5-8 november 1845; |
zijn vroegste Godsvoorstelling - in Idee 361 (Werken II, blz. 524); |
een politiek gesprek met de tuinman - in Divagatiën (Werken V, blz. 353); |
de slechte spelling van het dienstmeisje - in Divagatiën (Werken V, blz. 377); |