schuit is tachtig vaam lang! Lezer, wees nu eens oprecht, en zeg of ge ooit - op de hemelse gelukzaligheid na - een waarheid in helderder licht gesteld zaagt? En wie is in onzen burgerschooltyd ongeleerd genoeg om met zo'n basis onder de voeten van z'n redeneervermogen, niet te kunnen berekenen dat onze reizigers 't Sloterdyker tolhek voorbyvoeren, juist op 't ogenblik toen de hese minnezangster rondging met haar bakje? Wel 'n beetje vermoeid van m'n bewysvoering, maar even gul in 't meedelen van indrukken als voor Kätchen's overlyden, wil ik met genoegen nog meer van de zaak vertellen. Toen de vrouw 'n paar steentjes opraapte om haar bedelnap tot rammelen in staat te stellen, herinnerden zich de meeste toeschouwers dat ze door dringende bezigheden naar huis werden geroepen, maar toch mogen wy 't er voor houden dat de strikt nodige tien of twaalf duiten werden opgehaald, want enige minuten na 't voorbygaan van de schuit, kon de orgelfamilie de reis voortzetten. En dit deed ze.
De kortzichtige lezer ziet nu wel dat het hoofdstuk byna uit is, en begint dus te vrezen dat ik hem alweer 't brok volksroem zal onthouden, waarop-i reeds zolang met hollandse smart zat te wachten. ‘Onzen dagelyksen roem, geef ons heden!’ De verwachting is billyk, en 't gebed finaal overbodig. Welaan dan! Onder de eigenaardigheden van den Nederlander bekleedt de volkomenheid 'n eerste plaats. Vervolgens...
Kyk, dat heb je nu van letterkundige modellen! M'n tafel ligt vol boeken waarin ik sedert maanden zit na te slaan hoe een schryver die zich eerbiedigt - en tevens niet afkerig is van 'n beetje populariteit - z'n landgenoten behoort te pryzen. Ik meende in Brughman 't ware voorbeeld gevonden te hebben, was heus van plan 't in dit hoofdstuk mee te delen, en... daar komen twee heren me storen. Sterne? vraagt ge, en wie meer? De vraag is dom. Sterne hinderde me waarachtig al lang genoeg, en zat, God weet sedert hoeveel bladzyden, schrylings op m'n pen z'n lelykste buitelingen te bedenken. Wie dat niet merkte! Neen, m'n gasten heten Disraeli en nog een, zekere Churchill, die door den eersten in z'n Curiosities of Litterature op allerbeminnelykste manier aan den nederlandsen lezer wordt voorgesteld. Ik zal ze te woord staan, maar zweer by God en alle Heiligen dat ik daar-