tyd oververzadigd had. Toch wist-i zeer goed dat Femke niet by machte wezen zou hem z'n kleren terug te bezorgen, noch de verhouding tot die gevreesde patroons in orde te brengen, noch hem te verzoenen met z'n moeder die woedend wezen zou als ze te weten kwam dat-i onfatsoenlyk was geweest, parasols gebroken, en fortuinen met voeten geschopt had. Neen, neen, Femke zou hem niet kunnen helpen! Byna begon hy te wensen dat-i niet dáár was.
Maar Vrouw Claus dan? Evenmin! In godsnaam, als-i zich dan maar 'n ogenblik in haar huisje mocht neerzetten, haar z'n nood klagen, en... 'n dikken boterham eten. Dát zou hem de kracht geven om afscheid van 't leven te nemen. Hy wou wel sterven, heel graag zelfs, als-i maar niet zo'n honger gehad had! Dááraan eerst 'n eind gemaakt, en dan...
Juist wilde hy de deur openstoten en binnengaan, toen z'n aandacht werd getrokken door 'n luid gelach. Het kwam van verre. Over 't bleekveld heen, den weg op, zag Wouter twee gestalten die hem schenen te naderen. Met begerigheid elk voorwendsel aangrypend om 't gevreesd binnentreden uit te stellen, staarde hy zo scherp mogelyk op de beide personen die in luidruchtig gesprek schenen. Van lieverlede werden de omtrekken duidelyker. De een scheen 'n jong zeeman, en de ander... myn God, was dat Femke niet? Wouter keek zich blind, en moest telkens de ogen uitwissen om opnieuw... ze wás het! En de ander? 't Was wel waarlyk 'n matroos: wie anders draagt zo'n gelaktleren hoed? Van tyd tot tyd kaatsten daarop de nog horizontale zonnestralen in schitterend goud af, zodat Wouter de ogen sluiten moest als ze door dien glans getroffen werden. Maar, ze weer opslaande, kon hy zich niet troosten met onzekerheid. Femke liep daar in den zeer vroegen morgen - byna was 't nacht nog - met 'n matroos! Ach, Wouter zou minder tydmeterig-fatsoenlyk met z'n aandoeningen hebben omgegaan, wanneer de begroting van de heren Ouwetyd & Kopperlith vyf-en-twintig gulden 's jaars had kunnen dragen aan busrecht!