kers, ze toonde zich zo geheel-en-al op de laagte van de rest, ze scheen zo volkomen tevreden met de toejuiching waarmee de plompe Pompile haar domste uitvallen vereerde... kortom, Wouter wist niet hoe hy 't had met z'n Dame. Hy zou er veel voor gegeven hebben, haar 'n ogenblik alleen te spreken... hm, 'n voetval zou er niet kwaad by staan! Maar... hoe daartoe de gelegenheid te vinden? Als-i 't huis in brand stak? Dit plan was zo heel verwerpelyk niet. Al de Kopperliths en Kruckers geschroeid, verbrand, verkoold, verteerd, vernietigd, en hy de redder van de weetgierige Julie! Hy zag zich in gedachte, háár door rook en vlam den trap afdragend! Háár hield hy in de armen, háár fluisterde hy toe: ‘wees gerust, edele dame van m'n hart, al die stommelingen zyn dood en byna begraven! Ik ben hier, ik, Wouter, die uw dorst naar kennis lessen wil met m'n laatsten druppel bloed en 'n verhandeling over den wisselkoers...’
- Zeg, Pieterse, of hoe heet je, houd m'n parasol wat over 't kind. De zon steekt zo!
Deze ontboezeming vloeide over de lippen der schone Hersilia, die met haar zonnescherm onzen ridder aantikte, en hem vry gevoelig terugriep in de werkelykheid. Hy schrikte, en nam 't ding werktuiglyk aan...
- Schuif 't op, jongen! Druk op de veer... daar, daar, de veer in 't stokje! Versta je me niet? Wat 'n onhandig jongetje, Pompile! Wouter kneep het ding, en voelde neiging de schone Hersilia daarmee den kop te kloven. Hy staarde haar zonderling aan.
- Op de veer drukken, weet je? Druk op dat veertjen in 't stokje, schreeuwde Pompile, die evenmin als de anderen aan iets anders dacht dan aan onhandigheid, of hoogstens meende dat ‘de jonge Pieterse’ z'n zuster niet verstaan had.
- Doe 't 'm eens voor, Pompile, zei de oudeheer.
Pompile die op de voorbank gezeten was, stond op en boog zich over 't gezelschap heen, om den ‘jongen Pieterse’ les te geven in 't openen van 'n parasol. Maar hy kwam te laat. Wouter kneep, trok, drukte, schoof, en schoof wat krachtig...
- Ik kán wel, m'nheer, zeid-i.
...en 't ding was aan flarden! Hy hield den stok in de ene hand, en de fladderende zy met de andere omhoog als 'n vlag! Het hele gezelschap was ‘ontdaan’. Men keek elkander verbaasd aan,