straffe van inconsequentie, de juistheid in twyfel te trekken van de zo-even gebruikte vergelyking met 'n spiegel, en tevens de stelling aan te kleven dat er zuiver water kan worden geschept uit bevuilde bron. My komen de bronnen-zelf waaruit zulke stellingen vloeien, niet zeer zuiver voor.
Wouter dan had sedert enigen tyd het poëtiseren verleerd. Hy durfde 't niet, omdat hy reden had zich te schamen voor 't liefelyke. Wel hygde hy soms naar 't verlorene terug, wel betrapte hy zich telkens op bittere droefgeestigheid, maar er scheen 'n stoot van buiten af nodig te zyn om met de vereiste kracht z'n gewaarwordingen terug te leiden in 't oude spoor. Deze stoot zou dan ook gegeven worden - wie anders dan Femke kon het doen, of iemand die zeer op haar geleek? - maar zo ver zyn we nog niet.
Men zou zich vergissen indien men den nadeligen invloed dien 't gezelschap van onrype deugnietjes op Wouter uitoefende, vereenzelvigde met het zogenaamd wys maken. Dit op zichzelf houd ik niet alleen voor onschadelyk, maar zelfs voor gewenst. Juist in Wouters bespottelyke ónwysheid had de grond gelegen zyner voorbeschiktheid tot prettig-vinden van liederlyke handlichting. Ware hy opgevoed geweest door ontwikkelde ouders, die hem met wetenschappelyken ernst hadden meegedeeld wat er te dezen opzichte mee te delen valt, waarlyk hy zou geen smaak hebben gevonden in de geestigheden van állerlaagste orde, waarmee men nu z'n zucht tot weten had geprikkeld en bedrogen. Niet kennis maakt onrein, maar 't aanhoren van vuile praat over kennis... Schande over ouders en opvoeders die hun jongeren overlaten aan 't gevaar de liefelykste geschenken der Natuur te ontvangen op 'n wys die ze tot 'n pest maakt! Ik ben zo vry, hieromtrent te verwyzen naar 1072 en 1073 in den vyfden bundel.