Volledige werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
(1953)– Multatuli– Auteursrecht onbekend1233.Reeds jaren geleden heb ik er op gewezen hoe het horror vacui der oude natuurkundigen zich ook in het zedelyke alom openbaart. (144, 464) Men behoorde van deze eigenschap der dingen gebruik te maken in de opvoeding. De ziel heeft 'n opzuigend vermogen. Men houde haar gezond voedsel voor, en ze zal versmaden wat vuil is omdat ze dan daarvoor geen ruimte heeft. Deze eenvoudige waarheid is zowel van toepassing op meningen als op smaak. Meningen. In myn jeugd was het geloof aan spoken nog alge- | |
[pagina 446]
| |
mener dan nu, of liever het getal spoken waaraan de meesten geloofden, was groter. Wie voor verstandig wilde doorgaan, bepaalde zich by de officieel-erkenden, en stond dus op dit punt ongeveer op de hoogte van 't budget van ‘Eredienst’. De zodanigen geloofden niet aan kaboutermannetjes of heksen, maar de Sibylle van Endor in Samuel XXVIII was 'n respectabel persoon. Tovenaars bestonden er niet, maar dat Mozes z'n stok kon omgoochelen in 'n slang, was de zuivere waarheid. Met waarzeggery hield men zich niet op, maar de voorspellingen in de Schrift mochten en moesten voor heilige zaken gehouden worden. Wanneer de meid kwam vertellen dat de kat zure augurken gediefd had, vond ze geen geloof, want: ‘dit streed tegen de natuur der katten’. Maar 't streed niet tegen de natuur van hongerige leeuwen, dat ze Daniël spaarden. Of liever tegen die natuur streed het wel enigszins, maar... 't klopte met ‘Eredienst’. Over zo-iets kan gepreekt worden, wat niet het geval was met die wonderkat van de meid. Ziedaar 't criterium der grenzen tussen dom bygeloof en ‘geloof’ dat... niet dom is, gelyk ieder uit het voorafgaande zonder verdere toelichting kan opmaken. Niet officieel-erkende spoken, als daar zyn: geesten in wit gewaad en met rammelende ketens, draken, duiveltjes, enz. hadden alzo geen toegang tot de huiskamer van dezulken die zich verhieven boven 't pover ‘standpunt van hun tyd’. En om daarvan goed te doen blyken, werd het bestaan van die spoken gedurig uitdrukkelyk ontkend. Men verzekerde, betoogde en bewees aan de kinderen ‘dat er geen spoken waren’. Het woord bewyzen drukt meer uit dan ik bedoel, want by elk vertelsel waarin zekere schrik-inboezemende verschyning tenslotte werd opgehelderd uit natuurlyke oorzaken, legde zich 't kind de vraag voor, of zo'n nuchtere uitlegging van 't schynbaar ongewone, altyd van toepassing wezen zou? Juist die eeuwige stryd tegen spoken deed aan spoken denken, en alzo onderging de fantasie voortdurende opwekking, en ze had by de daardoor verzwakte zenuwen vry spel. Ouders en opvoeders die dit inzagen, kozen een anderen weg. Zy behandelden 't aanlokkend vraagstuk niet, en trachtten alzo die verderfelyke zaak te vernietigen door gebrek aan voedsel. Oppervlakkig beschouwd, had deze methode veel voor zich, en | |
[pagina 447]
| |
aant.
Het uitroeien van deze pest kan niet geschieden door onthouding. Het kind slaat geen boek op, zonder iets te vernemen van dien God met toebehoren. In kinderverhalen met ‘zedelyke strekking’ naar 't heet, speelt die God de rol van den oom uit Amerika. Cornelis die 'n glas gebroken had, mocht niet liegen ‘wyl God het ziet’. De regen getuigt van ‘Gods goedheid’. Zonneschyn... idem. Donder en bliksem van z'n ‘grootheid’. Moordenaars en dieven worden gepakt ‘omdat God de misdaad niet ongestraft laten wil’. In oorlogstyd vecht God dapper mee, en wel eens tegen zichzelf: Dieu tegen Gott, God tegen Allah, enz. In troonredenen wordt-i belast met het ‘vruchtbaar-maken’ der werkzaamheden van praatcolleges... 'n moeilyk stuk! Kortom, het kind doet geen stap in de maatschappy zonder iets van dien God te vernemen. 't Is dus ouders en opvoeders onmogelyk deze spokery uit te roeien door onthouding. Het is hierop dat ik den afkeer van leegte wilde toegepast zien, die in de gewone fysika door onze natuurdocenten als verklaringsfrase is afgeschaft. Men vulle het kind met kennis, men make hem gewoon aan begrypen (462) en weldra zal 't hem stuiten iets aan te nemen dat, met z'n weten en begrip in stryd, zowel 'n miskenning van z'n oordeel wezen zal, als 'n belediging van z'n smaak. |
|