dammers van ouder tot ouder, óf althans Noordhollanders, en wanneer zulke autoriteiten zich vergissen, mag men het den armen schryver die deze eer niet heeft, niet zo heel erg ten kwade duiden dat hy in z'n rangbepaling 'n paar straten of grachten uit den koers dwaalt.
Hoe dit zy, 'n vergissing wás het. En heel bedroefd ben ik er niet over, omdat ze my zo-even de gelegenheid verschafte zekeren oudheidskenner die m'n integriteit kwam aantasten, en meende my omvér te gooien met 'n adresboek van 't jaar zoveel, de verheven uitdrukking naar 't hoofd te werpen:
‘Indien de Kopperliths niet woonden op de Keizersgracht, m'nheer... dan, m'nheer, dan... welnu, m'nheer, dan hadden ze verdiend te wonen op de Keizersgracht, m'nheer!’
En daarby blyft het... verhuizen laat ik ze niet! Ik heb alzo in 't vervolg van m'n verhaal de ongewone verdienste, twee waarheden tegelyk te verkondigen. Ze woonden er, en ze woonden er niet. Het kantoor ‘ging in’ in de Vellestraat, of in 'n andere straat, of... in 't geheel geen straat, en dus ‘op’ 'n gracht. En dat de hele familie 'n pronkstuk was van opgeblazen nietigheid, is ook waar.
‘Dat komt er niemendal op aan, hoor ik zingen door 'n peloton afgestorven zielen, als je maar terdege volhoudt dat wy op de Keizersgracht woonden!’
Het is deze koorzang die my den moed geeft, m'n topografische dwaling vol te houden, tegen den letterlyken tekst van dat adresboek in. Kom-aan, jongeheer Pompile, spreek, laat je horen en bekyken door ieder die 'n abonnement kan betalen aan Wouters boekenman in de Hartenstraat! En jy ook, jongeheer Eugène! En Hersilia! En Leon! En Rodomont! En Flodoard! En de rest! Veroorloof me - of niet, naar verkiezing! - u 'n draadjen om den poot te strikken, u te laten vliegen, huppelen en dood-liggen als 'n meikever. Spreek, Pompile! Ratel en snater, Pompile, als toen je nog leefde, en al of niet woonde op die fameuze Keizersgracht!