1200.
Ei, zo spreekt Wilkens. En we nemen by dezen voorgoed afscheid van z'n geblaet.
- Maar, m'nheer, zouden we nu 't jonge-mens maar niet aan 't werk zetten? Misschien komt m'nheer Pompile eerst na de koffie.
- Wel ja. Ga je gang!
Wilkens wenkte Wouter tot zich, en na 'n paar gemaakte kuchjes:
- Ik zou je maar raden hier maar plaats te nemen. Leg je hoed maar weg...
Al deze maren hadden 'n betekenis. De meegedeelde bevelen kregen daardoor den rang van zware verlossingen na moeilyke dracht. Het wegleggen van den hoed beviel Wouter uitstekend, want het langdurig vastklemmen had hem kramp in de vingers bezorgd. Zeker, als 't bekende spreekwoord waarheid zegt, had hy meer dan iemand kans gelopen 't hele land door te reizen, daar hy uren lang met z'n hoofddeksel in de hand had gestaan. Voor 't ogenblik echter bewoog hy zich niet verder dan tot den lessenaar nummer drie, tussen Wilkens en 't venster.
- Ga maar zitten. En zeg me nu eens of je rekenen kunt? Wat men noemt: goed rekenen?
- Ja, m'nheer, riep Wouter met ridderlyken moed, als 'n krygsman die den trom hoort. O ja, m'nheer!
Wat hy zich schrap zette tegen... Strabbe!
- Wel, wel! Tel dan al die postjes eens op: guldens, stuivers en penningen. Zestien penningen maken 'n stuiver, zie je, en twintig stuivers 'n gulden. Dit weet je zeker wel?
- O ja, m'nheer.
- Zo? Weet je dát? Ei!
En Wouter, de rekenheld, spande zich zó in om z'n naastbyliggende plicht te doen, en om de teleurstelling over het derogerende van 'n: ‘optellingsom’ te overwinnen, dat-i glad verkeerd telde. Geen enkele kolom sloot met de facitten van