En weder klom hy, en weer werd-i opgeheven, hoog, hoog tot in de wolken, en weder maakten duizelingwekkende tuimelingen 'n eind aan z'n zweven.
Daar namen sterke vuisten hem op, en staken hem boven de hoofden uit, en de massa droeg hem, tot 'n man hem in de hand beet...
Hy schaafde namelyk zyn pols aan 'n ongedresseerd paardehaartje dat bezig was z'n dienst op te zeggen by 't vulsel van de rustbank.
... tot 'n vrouw hem toesnauwde: dom? Niet dom? Wy, wy, de massa? Ziedaar!
En men smeet hem neer.
Gelukkig kwam z'n hoofd terecht in Sietske's schoot, zonder 't minste glaswerk.
En als ziedend water opkokend, golfde opnieuw z'n ziel omhoog. Hy voelde geen handen meer die hem droegen, geen tanden die hem beten, hy rustte op donzige wolken. En hy overzag de menigte onder hem, en was verheugd dat-i zo hoog daarboven stond, maar wilde toch...
- Ik wil gaarne by u zyn, riep hy, maar maakt 'n plaatsjen open, waar ik staan kan, staan op m'n eigen benen! Ik zal waarlyk niemand hinderen... gooi me niet! In die drukte kan ik niet denken. Ieder moet handelen naar z'n overtuiging. De massa heeft geen overtuiging. Wie kan denken als er geen plaats is om te staan? Weer schuurde z'n hand langs 't weerspannig paardehaartje. Hy verzette zich... en scheen niet geheel-en-al te slapen...
Daar klonk opeens 'n stem...
Neen! Hy droomde door. Altyd van zweven en vallen. Daar was Femke...
Wel zeker, er moest in z'n dromen iets van Femke! Waar bleef ze zo lang?
't Was weer iets van de bleek. Maar pater Jansen was er ditmaal by. De man was zonderling gekleed. Hy zweefde met Wouter omhoog, en vertoonde aan de sterren z'n kostuum: 'n onderbroek... die door háár versteld was! Orion en de grote beer vonden het ding mooi, maar Wouter niet.
- Heb je 't zelf gedaan, hoorde hy Sietske vragen in de kamer naast hem. Jyzelf, of kon je 'r niet dóór?