‘geheel doorwiekt van 't zuyver hengstensop’.
Of hiervoor iets beters in de plaats is gekomen - d.i. het betere: de Natuur - laat ik nu daar. We hebben goddank niet meer nodig latyn en grieks te verstaan, om in 't hollands te kunnen zeggen wat we bedoelen...
Ik vergis me: wy behoeven in ons hollands geen - smakeloze en hinderlyke! - bewyzen te geven dat we onzen vorm ontleenden aan vreemden, voor men 't de moeite waard keurt op onze woorden acht te slaan.
Want... om dien vorm was het te doen. Dat was de bef die men voorhing, de toga dien men omsloeg, de pruik die men opzette... alles uit armoed, natuurlyk, en om de aandacht af te leiden van 't gebrek aan hemd en schoeisel.
Vorm! Al dat lenen en copiëren van ‘klassieke’ uitdrukkingen, dat schermen met antieke goden, raakte waarlyk den inhoud niet! Integendeel. Het verving den inhoud.
‘De liefde is...’
De dichter wist niet wat-i van de liefde zeggen zou. En dit hoefde dan ook niet. Als-i maar voor ‘liefde’ zette: Amor, Eros, Cupido, of: Venus' dartel wicht, dan was de lezer ‘aan de hippokreen gedrenkt’ en volkomen tevreden. En de verzenmaker, bygenaamd: Maro dan, Mantuaanse zwaan, of iets van dien aard...
't Aantal hollandse Virgiliussen is schrikbarend!
...zo'n knoeier kreeg 'n lauwerkrans.
Ook in den tyd alzo, toen 't grieks en latyn wél inderdaad beoefend werd, zag 't er met de studie van 't klassieke - iets anders dan copiëren! - veel slimmer uit dan men gewoonlyk meent. Indien men den invloed van de hier bedoelde schryvers ontleedt, zou men dien kunnen verdelen in z'n betrekking tot:
den algemenen dichterlyken en wysgerigen geest,
den grammaticalen en rhetorischen vorm,
de wyze van inkleding der begrippen, waarby vooral de laffe mythologische persoonsverbeelding - 'n leugen steeds by 'n volk dat 'n waar geloof heeft! - haar misselyke rol speelde. (1060 b) En:
de eigenlyke taalkennis.
Heel gaarne zou ik deze vier punten grondig behandelen. Maar