1074.
‘Trouwen? Hy... die kleine jongen... my, Femke?’
De eerste indruk was koddig. En daarom had ze gelachen. Inderdaad, zo dikwyls ze na de historie van Aztalpa aan Wouter gedacht had - en ze dacht dikwyls aan hem - was 't met de zucht om hem 'n dienst te doen. Aan z'n verzen of ander schoolwerk kon ze hem niet helpen, maar als de Heilige Maagd haar verschenen ware, en 'n gunst had te kiezen gegeven, zou ze waarschynlyk verlof gevraagd hebben Wouters halskraagje te mogen wassen en bleken, of zoiets. Later, toen hy ziek was, zou de eerzucht van haar genegenheid zich verder hebben uitgestrekt, en misschien ware zy Maria te staan gekomen op 't mirakel dat ze Wouter op den schoot had gekregen om hem te koesteren zoals ze de kinderen van haar nicht had gedaan.
Maar... trouwen?
Was 't wonder dat ze gelachen had by zo'n zonderling voorstel? En dat ze nog eens lachte toen hy 't herhaalde?
Vanwaar dan dat ze op eenmaal ernstig werd na 't ontwaren van de smart die haar vrolykheid hem veroorzaakte?
Voorzeker zou dit het geval niet geweest zyn, indien ze óf on-