Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend1042.‘Waarom ik party trek voor de modernen, en voor moderne theologie?’ vraagt de heer Post. Me dunkt dat dit duidelyk is. Hyzelf noemt daarvan expressis verbis de oorzaak. Er staat: ‘Ik ben student, en modern theoloog.’ Juist! Ziehier 't verschil tussen den braven jongen stryder, en... de Nieuw-Rotterdamse. Deze zegt niet: ‘Ik ben kunstbeschouwer in dienst van 'n... staatkunstemakersparty-kliekje.’ Wat dus de oprechtheid aangaat, hebben wy hier 'n hemelsbreed verschil voor ons. De aanleiding evenwel tot het verzet, vloeit voort uit dezelfde bron: ieder preekt voor z'n kerspel! Juist dit wilde ik doen in het oog vallen. En is 't niet geoorloofd? Vooral wanneer 't - gelyk Post doet - eerlyk geschiedt? Met open vizier? Zeker! Zelfs kan het plicht zyn. En al m'n aanmerkingen op de ‘keus van onderwerp’ zouden vervallen, als 't zo-even aangehaald dicton hier van volle toepassing was. ‘Ieder preekt voor z'n kerspel’ is niet geheel juist gezegd. Ieder tracht de côterie waartoe hy behoort, op den voorgrond te stellen, te bevoordelen. Goed! Doch... haar op rationele wyze te beschermen, laat men liefst aan anderen over. | |
[pagina 363]
| |
Immers, waarom wederlegt de heer Post niet, wat ik sedert jaren tegen het modernismus heb ingebracht? Dáárop had hy z'n aandacht moeten richten! Dát had het onderwerp van z'n schryven moeten zyn, zodra hy nu eenmaal besloot juist dat gedeelte van m'n werken te behandelen, waarmee 't door hem gekozen levensberoep in verband stond. Hy zegt veel waars. 't Is, byv. 'n waarheid, dat hy niet behoort tot het verachtelyk deel van Publiek. 't Is 'n waarheid, dat er brave mensen zyn onder de moderne predikanten, al kan ik dit dan niet overeen brengen met het bekend vermengen van Geloof met Steenkool... Welnu, waarom niet z'n gloeienden yver gebruikt om te ontzenuwen wat ik herhaaldelyk tegen dat ‘schipperen’ heb ingebracht? De lezer zal zich herinneren, hoe ik meende my te kunnen ontslagen achten van de verplichting om 'n eigenlyk gezegde beantwoording van den leidsen brief te leveren. Waarom zou ik dit doen? Beantwoordt de heer Post myn bedenkingen tegen 't modernismus? Immers neen! Hy trekt party. Zeer wel. Maar... op welken grond? Welke fouten maakte ik by 't ontleden der beginselen van de ‘moderne theologie’? Wat is de reden dat de stryd niet wordt aangeboden op dát terrein? Er blyken uit den brief van den heer Post velerlei zaken, byna allen aantonende dat hy braaf is, dapper, moedig, oprecht. Maar... de rationele houdbaarheid van 't stelsel der modernen - waarom 't hier, dunkt me, te doen was - gaat hy voorby. Dit is sprekend! Het ware van de stemming waarin hy blykt te verkeren, te verwachten geweest, dat-i my dozynen lapsus van redenering voor de voeten had geworpen. Dáártoe nodig ik hem uit! En als blyk van oprechtheid van myn kant, volge hier 't mea culpa, waarop ik reeds in een der vorige bladzyden doelde. Het betreft noch de moderne theologie, noch zelfs de modernen. Ik heb in een byzonder geval een modernen predikant ten onrechte beschuldigd. In de couranten las ik dat zeker spreker in een Javaannut-gezelschap, die denzelfden naam draagt als 'n bekend ‘modern’ godgeleerde, zich had schuldig gemaakt aan de infamie die ik in 937 en 942 aanroerde. Dit bracht me in een dwaling die me hartelyk berouwt, en waarvoor ik vergeving vraag. De man | |
[pagina 364]
| |
die - zeker om iets nuttigs te doen voor de Javanen - wist te vertellen: dat ‘Havelaar op 'n onaangename wys uit den dienst was geraakt, en nu beneden alles stond’, was géén predikant. Ik had die fout behoren te vermyden. Ik vooral, die over 't algemeen zeer omzichtig ben. Men gelieve op te merken hoe zeldzaam een redenering van my wordt te niet gedaan. En nooit kan met enigen schyn van grond een feit ontkend worden, dat ik als geschied voorstelde. By 't ruim terrein waarop ik me beweeg, en 't gebrek aan rust, waarin ik gewoonlyk verplicht ben te werken, moge dit ter verschoning strekken voor die éne vergissing. Ik vertrouw dat de heer Post te eerlyk zyn zal, om me die aan te rekenen in het debat over 't modernismus in het algemeen. Wil hy dááromtrent met my zoeken naar waarheid... ik ben bereid. Wat de door hem geopperde moeilykheid aangaat om 'n uitgever te vinden, hy zal wél doen zyn beschouwingen in handschrift aan te bieden aan dezen of genen van z'n party, die een naam heeft... Ik bedoelde hier waarlyk geen scherpte, maar onwillekeurig komt de gedachte in my op, of niet juist dit verzoek van den heer Post, een aanklacht zou beduiden... niet tegen 't stelsel nog, maar toch zéker tegen hen die geroepen zyn dat stelsel te verdedigen? Zou 't niet luiden als: - Gy, oudere, modern leraar, voorganger, woordvoerder, gy zwygt waar wy allen zo vinnig worden aangetast. Ziehier my, een der jongste adepten onzer richting, die nog niet eenmaal voor vól zou worden aangezien door 'n uitgever... ik laat den smaad niet rusten op my, op u, op ons! Ik zal den stryd openen met de wapenen, die nutteloos blyken in uw hand. Ik wil m'n moed leveren, m'n geestdrift voor 't goede, m'n hartstocht voor Waarheid. Ik zal me in uw plaats blootstellen aan de slagen der tegenparty... indien ge slechts de goedheid hebt - gy, ridder! - my 'n ogenblik uw banier te lenen, 't veldteken dat de onbekende schildknaap vertonen moet om te worden toegelaten in 't strydperk! Ongetwyfeld zou deze taal den jongeling vereren. Maar moet ze niet aan de ouderen in de oren klinken als verwyt? Hoe heeft de heer Post de betekenis van hun zwygen kunnen over 't hoofd zien? Hadden niet leken en discipelen sedert lang 't recht te vor- | |
[pagina 365]
| |
deren dat voorgangers en meesters de lering verdedigden, die ze hun hoorders hebben ingeprent?Ga naar voetnoot* Nog eens, wil de heer Post myn bedenkingen tegen 't zetten van nieuwe lappen op oude zakken, wederleggen? Ik nodig hem hiertoe uit. Mocht hy, ook na den hem gegeven raad, zwarigheid ontmoeten in 't publiceren, hy wende zich tot my. Ik zal hem bystaan zo goed ik kan. Vóór alles evenwel, verzoek ik hem myn werken aandachtig te lezen, en niet by uitsluiting te letten op 't onderwerp dat hem nu zo na aan 't hart ligt. |
|