Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 359]
| |
1041.Het tweede voorbeeld van... slordigheid in opvatting - ik beweer niet dat deze kwalifikatie juist is, doch ga dit nu voorby - deelde ik reeds elders mede, doch 'n herhaling komt hier te pas, omdat ze me dient in de gedachtenwisseling met den heer Post. Ik wil hem aantonen hoe moeilyk 't my valt den indruk te beoordelen, dien myn werken te weeg brengen, en wel voornamelyk omdat zyn brief nieuwe bedragen levert tot deze onzekerheid. 't Spreekt vanzelf dat de betekenis der aangevoerde voorbeelden niet verder mag worden uitgestrekt dan de zaak eist. Van vergelyking van den jongen flinken Leidsen student met botterikken, is geen spraak. Ik verzoek den lezer 't stukjen in te zien, dat ik in '63 schreef om de duitse toneelspeelster Laura Ernst te doen kennen aan 't publiek, dat op haar uitstekende gaven geen acht scheen te hebben geslagen. Het is later onder den titel ‘De School des Levens’ in 't bundeltje Verspreide Stukken opgenomen. (Deel III, blz. 35). Om 't beoogd doel te bereiken, had ik het in enige dagbladen doen plaatsen, en ook overigens voor ruime verspreiding zorg gedragen. Den avond na de verschyning van die ontboezeming, bevond ik my met enige heren in gezelschap, die me verweten dat ik somwylen wat te streng was in 't beoordelen van Publiek. Ik had namelyk alweer geklaagd: dat ‘men’ niet lezen kon. ‘Nu ja, daarvan was wel iets waar, maar... zó erg als ik 't voorstelde, was 't dan toch niet!’ Het gezelschap werd vergroot door 'n nieuwen gast. Hy behoorde tot den beschaafden... méér nog: tot den zogenaamd-geleerden stand. Hy was doctor in de geneeskunde. Na de andere heren een wenk gegeven te hebben, dat ze my niet zouden hinderen in 'n proef die ik nemen wilde, en die - allertreurigst voor 't peil der intelligentie van... sommigen! - volkomen gelukt is, begon ik te spreken over de onedele wys waarop men my bestreed: - Daar hebben ze nu waarlyk een nieuwe manier uitgevonden om my te krenken, riep ik, 'n manier die al 't vorige in werking zal overtreffen. Ziedaar in de courant 'n paar kolommen dronkenmanspraat, ondertekend met myn naam! | |
[pagina 360]
| |
En ik reikte den dokter de krant over. Hy las, en... erkende volmondig dat zo'n wyze van handelen ignoble was! - Maar, zeid-i er troostend by, ge moet het u niet al te zeer aantrekken. Geen verstandig man zal u houden voor den schryver van die zotterny! Moet ik nu m'n schatting van Publiek gronden op zúlke voorbeelden? Zyn ze uitzonderingen of regel? In 't eerste geval gaan ze de regel - voorzover ik moet oordelen naar wat er uit de Natie tot my komt - in frequentie ver te boven. De heer Post vergeve het my, dat het voor sommigen den schyn zou kunnen hebben, alsof ik naar aanleiding van zyn brief, hem vergeleek by dien Med. Doctor en 't idiote echtpaar van de bloempot. Ik klaag over verkeerd lezen in 't algemeen, en beweer dat de vergissing in keus van onderwerpen ter behandeling hiervan 'n uitvloeisel is. Ik moest voorbeelden geven van 't állerergste, om m'n bedoeling omtrent het erge - en 't zeer vergeeflyke zelfs! - duidelyk te maken. De aanhaling overigens, van de ook door Dr Feringa in dit opzicht begane fout - of wat my voorkomt 'n fout te zyn - bewyst ten volle dat het geenszins m'n bedoeling was den heer Post te krenken. Een vergelyking met dien uitstekenden schryver immers kan hem niet stuitend voorkomen. Ik wys hierop uitdrukkelyk, omdat ik nog eens genoodzaakt ben, hem in gezelschap te brengen dat hem niet past. Ik moet namelyk hier enige schynbaar ongelyksoortige bestanddelen samenvatten, die in dezen bundel voorkomen. Dat ze inderdaad wél by elkander behoren, blykt uit de opmerking dat ik me overal beklaag over de behandeling die aan m'n werken en m'n persoon over 't geheel te beurt valt. Ik heb vele vragen te doen van deze soort: Waarom heeft de pers van m'n meeste werken geen notitie genomen? Waarom lastert men my? Waarom waren de Millioenenstudiën - litterarisch toch: ‘geestig en onderhoudend... o, dol!’ - zo verwerpelyk als ernstige lektuur? Waarom raadt my de Nieuw-Rotterdamse Kunstbeschouwer ‘actie’ aan, ‘veel actie’ in plaats van ‘Staatkunde’? | |
[pagina 361]
| |
aant.
Waarom biedt my de enkele die tot nog toe dat stuk prees, me myn loon aan in den zonderlingen vorm van schuldvergiffenis? Waarom liet Dr Feringa de voorgenomen behandeling van m'n werken wachten op 'n uitweiding over duellen?’ Men ziet dat ik de te doene vragen zonder de minste classificatie naar 't gewicht, of naar de betekenis daarvan uit 'n zedelyk oogpunt, door elkander plaats. Men zou er honderden van dien aard kunnen doen. Ik sla ze over, om te eindigen met deze: Waarom meende Post m'n afkeer van moderne theologie te moeten kiezen als aanleiding tot z'n eersten polemischen veldtocht? Alles in alles! Hoe uiteenlopend de antwoorden op al de bovenstaande vragen luiden mogen, ze komen in enkele punten op 't zelfde neer. Misschien slechts in één punt. Dat is: in de ‘vergissing in keuze van onderwerpen die de aandacht verdienen’. In het ‘aanleggen op 'n verkeerd wit’. Zeer wel weet ik dat de oorzaken die tot zulke vergissingen leiden, veelsoortig zyn. Ze verschillen als de karakters, als de graden van letterkundige, wetenschappelyke, zedelyke en politische ontwikkeling. Maar de hoofd-eigenschap van allen, 't criterium, is: nauwte van gezichtsveld. Het doet er nu niet toe, of sommigen opzettelyk de wydte beperken, die hun blik overziet, terwyl anderen uit ongemaakte onnozelheid zich ergeren aan ‘dat bloempotje’. De hierin te maken onderscheiding zou te pas komen, als er vonnis moest geslagen worden, waarby de zedelyke verantwoordelykheid gewogen werd. Het effekt der bedoelde vergissingen is nagenoeg 'tzelfde, en hiermee hebben wy op dit ogenblik te doen. Er heerst op dit veld - gelyk overal in onzen arbeid-verdelenden tyd! - een schromelyke mangel aan algemeenheid, overdryving van een - gemakshalve dikwyls! - verkeerd begrepen Specialismus. Doch dit is dan ook juist de reden die onzen tyd tot 'n zeer kleine maakt! De heer Vosmaer gunde zich loisir tot de opmerking dat ik in | |
[pagina 362]
| |
zekeren regel van Vorstenschool den klemtoon op 'n verkeerde sylbe gelegd had.Ga naar voetnoot* Prins Denderah meende iets verkondigd te hebben, toen-i met komieke plechtigheid beweerde dat m'n drama slechts 'n nummer van m'n Ideeën was. ‘Niet meer, niet minder’ zei 't ventje... de zuivere waarheid overigens! Maar zyn 't nu zúlke opmerkingen die schryver, lezers en Volk 'n haarbreed zullen vooruithelpen op den weg van ontwikkeling? De lezer zelf zal, hoop ik, deze voorbeelden van verkeerd grypen - gevolg en oorzaak van verkeerd begrip! - met 'n zeer lange reeks kunnen vermeerderen. |
|