Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend1033.Men scheldt my uit. Want schelden is het, wanneer men iemand van wien bleek dat-i, levenslang enigszins, en sedert vele jaren byna uitsluitend, een bespiegelend arbeidzaam leven leidde, tracht voor te stellen als 'n beschonkene, als 'n liederlyke nachtloper. En... dit duldt de Natie. Moet ik me anders uitdrukken? Welnu dan: uit de Natie, dezelfde Natie die m'n werken verslindt, gaat geen enkele stem op, om te protesteren tegen zulke infamie! Men duldt het, dat ik m'n pen moet gebruiken tot het bestryden van zúlke vyanden! Men belastert my. Want ‘laster’ is het, wanneer men iemand | |
[pagina 333]
| |
die bewees een goed mens te zyn, en in verhouding tot het algemene peil, 'n uitstekend goed mens... Of heb ik gelogen in den Havelaar? Kom aan, mooivinders! Of heb ik gelogen in den brief aan den gewezen Landvoogd? Kom aan, Van Twist! Me dunkt dat de termyn van antwoord als verstreken zou kunnen beschouwd worden. Die brief wordt over weinige weken vyftien jaren oud! Maar nóg roep ik u toe: antwoord! Nog wil ik u te woord staan, als ge meent dat ik in iets, hoe gering ook, de waarheid te kort deed.Ga naar voetnoot* Gedurende die vyftien jaren hebt gy rustig geleefd. Ge hadt tyd en loisir, dunkt me, om u gereed te maken tot het geven van enig ánder antwoord, dan den door de Natie zo goed begrepen wenk, my af te martelen door laster! Ik bracht dien tyd ánders door, dat verzeker ik u! Ik zwierf, en leed gebrek, en werd gesmaad, en... arbeidde. Misschien zou ik me, als ge nu eindelyk eens spraakt, mogen beroepen op de afmatting die 't doel van uw taktiek schynt geweest te zyn. Welnu, ik beroep me hierop niet! Als waren de zaken waarover ik u in Januari '58 schreef, eerst gister gebeurd! - ik heb nooit gelogen, en dus geen byzonder geheugen nodig! - ik zal u te woord staan. Kom aan, m'nheer Van Twist! Nu ja, hy zal met zwygen voortgaan. En waarom ook niet? Hy weet immers dat de Natie het duldt? Hy weet dat niemand hem in 't aangezicht spuwt... En over die Natie zou ik me niet mogen beklagen, omdat ze my ‘niet kennen’ zou? Wat is openbaar, indien niet myn grieven openbaar zyn, en de taktiek waarmee men ze tracht te smoren? Herhaaldelyk beweerde ik dat zy die ik aantastte, niet ‘durfden’ | |
[pagina 334]
| |
spreken. De heer Post ontkent dit, en schynt myn bewering te willen ontzenuwen door 't feit dat hy me antwoordt. Dat geloof ik gaarne! Gy, Post, hebt niets op uw geweten. Juist uw schryven doet de betekenis uitkomen van 't zwygen der anderen, die ik aantastte. Om consequent te zyn met den indruk die U aanspoorde tot het opvatten van de pen, behoort gy evenals ik verontwaardigd te wezen over de dryfveren die anderen - hen die ik noem en uitdaag - hiervan terughouden. En welke dryfveren zouden dit dán zyn, indien ik ongelyk had ze te zoeken in gebrek aan moed? Moet ik U herinneren dat er in m'n uitdrukking: ‘niet durven’ geen zelfverheffing ligt, als of er vrees zou bestaan voor myn persoon? Indien ik beweer - om nu by dien Van Twist te blyven, als 't beste exempel van de laaghartigheid die ik brandmerk - dat hy ‘niet durft’ dan zal dit toch wel beduiden, nietwaar, dat hy naar myn inzien geen kans ziet de door my geopperde stellingen met goeden uitslag te bestryden? Is 't verkeerd gezegd, als ik dit ‘niet durven’ noem? En is 't niet evenzeer van toepassing op anderen? Herinner u de vertelling over den verwunschenen Bogowonto! Niet durven! Wat ánders? Ge hebt toch m'n werken gelezen, gy die u m'n leerling noemt? Zonder nu te spreken van stryd, aanval, vyandschap... is 't niet, ook reeds uit 'n litterarisch oogpunt alleen, 'n vreemd verschynsel dat ze nooit - of zo goed als nooit - besproken werden in dagblad of tydschrift? Kunt ge ook dáárop de vraag toepassen: wie zal 't drukloon betalen? Zeer wel weet ik, dat de poging om op dit terrein m'n arbeid dood te zwygen, een anderen grond heeft dan, byv. het zwygen van dien Van Twist. Zonder de zich overal openbarende schuwheid voor... den Bogowonto, zou ik in beraad staan het niet eens voor 'n poging aan te zien, en misschien de hele zaak toeschryven aan de eigenaardige traagheid die zich in byna alle voortbrengselen der hedendaagse letterkunde openbaart. (Zie Naschrift Bruid daarboven). 't Een belet het ander niet. Het door Van Twist gegeven wachtwoord is nu eenmaal, m'n persoon te belasteren, en myn handelingen zowel als m'n werken te ignoreren. Dit laatste doel meent men te kunnen bereiken | |
[pagina 335]
| |
door onthouding, en daar nu de afkeer van de inspanning die tot het ontleden myner denkbeelden zou nodig zyn, denzelfden weg uit wyst, werken luiheid en valsheid elkander in de hand. (Blz. 162, 163). Drukloon? Wie betaalt het drukloon van myn werken? Ik niet, dit verzeker ik u! Integendeel, men betaalt honorarium aan my. Waarom dan zou 't bestryden van die werken, mits 't met enigen schyn van grond geschiedde, onkosten veroorzaken? De heer Post wordt verzocht, zich by de overdenking dezer vraag, niet te bepalen tot z'n onmiddellyke omgeving. De meest bekwame jongelieden - ik begryp dit - zouden niet terstond slagen in 't vinden van 'n uitgever voor 'n eerst werk. Maar... ouderen, hoger geplaatsten, zy die 'n naam kunnen aanbieden als borg voor 't welgelukken der onderneming? Meent de heer Post dat de zwerm doctoren en hoogdoctoren in allerlei vakken - of wel hun uitgevers - slechte rekening zouden maken door 't weerleggen van myn stellingen? Zouden ook Van Twist en dezulken zwygen uit angst voor de rekening van 't drukloon? Me dunkt dat een tegen my gericht werk goed ontvangen, of althans gekocht worden zou. En te geruster kan men 't schryven hiervan wagen, omdat men by gebrek aan eigen talent, opgang maken zou door 't uitgestrooid praatjen over het myne. Ik laat nu in 't midden, in hoe ver sommigen behoefte hebben zouden aan dit laatste bemoedigings-motief, en durf niet beslissen of hier de treurige verzuchting te pas komt, die ik meedeelde in 1011. Tot het voorstaan van Waarheid, is geen talent nodig. Geen ander talent althans, dan ook den eenvoudigste gegeven wordt door 't besef zelf van die Waarheid. Ik behoef van den heer Post niet te gissen, dat-i hiervan overtuigd is. Hy zegt het uitdrukkelyk in z'n brief, die niet zou geschreven zyn, indien deze betuiging niet oprecht was. Weer nodig ik hem uit, zich rekenschap te geven van de oorzaken die alle anderen beletten te handelen als hy? Hen vooral die daartoe meer dan hy geroepen schynen? Het is me ondenkbaar, dat-i daarna niet zou instemmen met m'n oordeel over de Natie. Wat hem in dit geval zou weerhouden hebben reeds vroeger | |
[pagina 336]
| |
zo'n eenvoudig middel ter beoordeling van ‘Publiek’ aan te wenden, zullen we straks onderzoeken by 't weerzien van de Nieuwe Rotterdamse Courant, en haar Staatkunde. |
|