Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 281]
| |
Vindt de lezer na deze opheldering m'n voorberichtje by Vorstenschool onheus? Gaf ik niet veeleer daarin blyk van gematigdheid? En voegt het aan lieden die zich verlagen tot zulken sluipmoord, hun slachtoffer te beschuldigen van ‘onbescheidenheid’? En zelfs nu nog, zou ik de strekking en de gevolgen van dien coup de Jarnac verzwegen hebben: indien de aanklacht loyaal ware ingetrokken. Maar dit doet het ellendig ding niet. Behalve de poging om my opnieuw in staat van beschuldiging te stellen, verwikkelt het de schuldbekentenis met 'n zaak die oorspronkelyk daarmee niets gemeens had. De brave X zegt: dat hy na myn verklaring, thans in Vorstenschool geen parodie meer ziet op ‘een vorst’ en - staat er - ‘dit was het wat ons 'n afkeurend oordeel deed uitspreken’. Leugen! Er stond dat myn voordracht: ‘beneden de aandacht was van een beschaafd publiek’. Nog eens sommeer ik X, om te herhalen wat-i gezegd heeft. Dan zal er blyken dat z'n tedere zorg voor de renommee van onzen Koning, van zeer recente vinding is. Gesteld dat men m'n ‘schets van de wyze waarop zekere hooggeplaatste personen hun roeping opvatten’ hinderlyk vond voor Willem III, sedert wanneer is de radikale X beeldhouder geworden van 't wapenschild der Oranjes? En sedert wanneer openbaart zich de legitimiteits-religie - die van den Arnhemmer nog al! - in 't afkeuren van een letterkundig produkt, als zodanig? Is ook dit alweer een der vele soorten van ‘staatkunden’ die ik brandmerk, dat men litterarische blunders en zedelyke laagheid tracht weg te stoppen onder Staatkunde? Neemt nog altyd het krantenlezend publiek zoiets voor goede munt aan? Ik niet! En ik hoop te bewerken dat ten laatste ook het Publiek zich iets minder gewillig late bedriegen. Daartoe is o.a. nodig dat men zekere soort van... ‘staatkunden’ lere onderscheiden van... Staatkunde! 't Spreekt vanzelf dat zo'n X by voorkomende gelegenheid in Verkiezingen doet. Hy praat dan mee over eer, landsbelang, deugd, goede trouw, loyauteit, enz. enz. alsof-i nooit had te pronk gestaan in gezelschap van z'n vrind Q. Ook deze - let op de homogeniteit! - ook deze, die by 'n andere | |
[pagina 282]
| |
gelegenheid 'n gelyk schelmstuk bedreef, zal zich niet ontzien mee te spreken over Staatkunde! Men kan zeker zyn, dat er van zo'n pneuma altyd een deel naar Den Haag waait. En hieruit wordt voor den staatkundigen metereoloog, de atmosfeer van 't Binnenhof verklaarbaar. Deze soort van opmerkingen vloeien voort uit myn staatkundige studiën, uit myn staatkundige ondervinding. De Multatuli-commissie... Ik sla nu over wat ik dáárvan zou te zeggen hebben.Ga naar voetnoot* Er bestaan treurige redenen voor dit zwygen, die ik niet dan in de uiterste noodzakelykheid zal noemen. De... pogingen van die commissie - ik druk me hier onjuist uit, maar kan op 't ogenblik niet anders! - die... pogingen dan, moesten verydeld, zowel als 't oogmerk waaraan ik m'n lezingen trachtte dienstbaar te maken. Daartoe bracht Q 't zyne by. En ik verzeker hem dat-i beter geslaagd is dan hyzelf weten kan. Hy veroorzaakte meer kwaad dan-i waard is. Ook weer met behulp van ándere invloeden... dit is waar - 't suum cuique wordt hier zeer moeilyk! - maar toch... Neen, edele Post, die zo ruiterlyk party trekt voor wien ge miskend waant, zeg niet - alsof 't aan my lag! - dat ik: ‘het kwade gryp met beide handen, en 't goede niet zien wil’. Juist andersom! Ik smacht naar 't goede. Nog altyd verheug ik my innig, primitief-kinderlyk, zodra ik zedelyke schoonheid ontwaar, of al ware 't slechts iets dat daarop uit de verte gelykt. De vermoeienis - en de smart! - van 't hekelen, maakt me het pryzen en liefhebben tot genotryke rust, niet zonder zekere daaruit verklaarbare neiging tot overdryving van lof. En zeg niet: ‘Vertel ons uw leven!’ Beste jongen met uw Petrus-natuur, ik mag de talloze Malchen niet blootstellen aan uw driftige verontwaardiging, ofschoon het de vraag blyft of gy u onbesuisd tonen zoudt vóór my, als thans in uwen brief tégen my... doch hiervan later! Bovendien, het verhaal van m'n geheel leven, zou - al bestond | |
[pagina 283]
| |
het dan uit bladzyden als waarvan ik zo-even sprak - geen stof leveren tot wat de hoorders van Chresos ‘mooi’ noemen. Na Lebak vooral, is het daartoe te eentonig. Het tragisch effekt wordt bedorven door de byna onafgebroken aaneenschakeling van 'tzelfde. Bedenk dat het leveren van een werk dat niet ‘mooi’ is, voor my gelyk staat met 'n doodvonnis. Ik moet ‘mooie’ dingen vertellen, of sterven. Ik klaag niet. Ik klaag aan! En nu begin ik heus aan uw brief in de Vox! Iets eruit deed ik reeds af, nietwaar? |
|