Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend1005.Neen, Post, ik vertel m'n leven niet. Misschien verwyt me reeds nu de lezer, dat de zo-even opengelaten regels - ik slikte daar den inhoud van veel boekdelen in! - niet ‘mooi’ genoeg, en 't schryvers-honorarium niet waard zyn. Wel mogelyk, maar... ik heb ze duurder betaald! Spoedig nu X afgedaan! De stryd met het kwaadaardig vooroordeel: dat geen fatsoenlyk man, vrouw en dochters mocht binnenleiden in de zaal waar ik spreken zou, was zwaar. Doch zolang men de betichting slechts mompelend uitbracht, zolang de laster zich beschroomd toonde, wás 't nog 'n stryd. Ik poogde... beproefde... hoopte, te overwinnen. Eenmaal meende ik, zou de waarheid doorbreken, vooral daar de velen die my tegenwerkten, nog altyd niet openlyk durfden voor den dag komen met hun voorgewende grief. Ik streed zo goed ik kon. Helaas, ik had het recht niet, my terug te trekken: m'n gezin wachtte! Gedurig poogde ik my de hoop op te dringen dat ik slagen zou in 't eind. Het schetsen van die worsteling zou misschien 't aanzyn geven aan de bekende ‘mooie’ bladzyden. Hierom sla ik 't over. Ik mag geen premie zetten op het martelen. M'n gezin wachtte op den uitslag, en te angstiger nu, omdat het laatst bedrog van m'n ‘vrienden’ me zeer drukkend belastte met de gevolgen van vele maatregelen die ik in m'n goedig vertrouwen genomen had. Deze gevolgen waren ditmaal nadeliger dan ooit tevoren, en wel zó dat zy 'n beslissend-noodlottigen invloed dreigden uit te oefenen op de gehele toekomst der mynen, en op 't weinigje toekomst dat myzelf nog restte. Een bedreiging die dan ook verwezenlykt is. Ik was beschaamd voor m'n kinderen. Gedurig klonk my de nooit gedane vraag in de oren - o, veel smartelyker dan wanneer ze uitgesproken ware! - ‘waarom hebt ge ons hier geroepen? Hier, in dit land, zonder zon? Hier, waar niemand ons schynt te kennen? Hier, waar 't leven zo moeilyk is?’ Ik moest deze vragen wel verstaan uit de mededeling hoe ze in den vreemde geacht waren als edele ballingen, zy die met | |
[pagina 280]
| |
hun moeder op de straten van Amsterdam waren uitgejouwd!Ga naar voetnoot* Die lezingen moesten slagen! Men meent zeer veel gezegd te hebben als men spreekt van een stryd op ‘leven en dood’. De stryd dien ik te voeren had, was angstiger! Dood? Wat is dat? Er dreigde my iets zwaarders! Ik moest m'n kinderen tonen dat ik recht had op hun vertrouwen, ik die hun nooit iets zeide, dan wat ik voor waar hield! Die lezingen moesten slagen! En ik worstelde! Eensklaps werd ik genoodzaakt den stryd op te geven. Wat tot nog toe slechts gefluisterd werd in 't verborgene, verscheen in de Arnhemse Courant... gedrukt! Er was 'n soort van lichaam gegeven aan 't spook van den laster. De leugen-demon was ingevaren, had 'n domicilie, en Kappelman kon met zo'n vod in de hand, zegevierend tot vrouw en dochters zeggen: - Zie je wel? Myn voordrachten - hier zeer in 't byzonder die van Vorstenschool - waren: ‘beneden de aandacht van een beschaafd Publiek’. Had ik onrecht deze handelwyze te vergelyken by 'n dolkstoot? By diefstal? Zo ja, dan ligt m'n fout hierin, dat ik 't niet moord noemde! Kan men op laaghartiger wys iemand meer afnemen, dieper wonden? |
|